Tussen Hoop en Onbegrip: Mijn Leven Tussen Twee Huizen
‘Waarom mag ik niet gewoon bij jou blijven, mam?’ Mijn stem trilt terwijl ik de koffers in de gang neerzet. Mijn moeder, Victoria, kijkt me aan met die vermoeide blik die ik de laatste maanden zo goed ken. ‘Penelope, je vader heeft ook recht op tijd met jou. En jij hebt recht op rust. Dit heen en weer gesleep is voor niemand goed.’
Ik slik. Mijn vader, Mark, staat buiten te wachten in zijn oude Volvo. Sinds de scheiding is niets meer vanzelfsprekend. Alles wat ooit veilig voelde – de geur van appeltaart op zondag, het geluid van hun gelach aan de keukentafel – is vervangen door stilte en spanning. Ik ben negentien en voel me ouder dan ooit.
‘Je vader wil niet het gevoel hebben dat hij een vagebond is,’ zegt mijn moeder zacht. ‘Hij heeft net zo veel recht op een thuis met jou als ik.’
Maar wat als ik me nergens meer thuis voel? Wat als ik overal een beetje te veel ben?
De eerste maanden na de scheiding probeerde ik het iedereen naar de zin te maken. Ik fietste met lood in mijn benen van het ene huis naar het andere, probeerde mijn studie aan de Hogeschool Utrecht vol te houden, en ondertussen deed ik alsof alles normaal was. Maar niets was normaal.
‘Pen, kom je?’ Mijn vader steekt zijn hoofd om de hoek. Zijn haar is grijzer geworden, zijn ogen staan dof. ‘We moeten nog langs de supermarkt.’
Ik knik, pak mijn tas en loop naar buiten. De lucht ruikt naar regen en herfstbladeren. In de auto zwijgen we. De radio speelt zachtjes een oud nummer van Bløf.
‘Hoe gaat het op school?’ vraagt hij uiteindelijk.
‘Goed,’ lieg ik. In werkelijkheid heb ik moeite met concentreren. Mijn cijfers zijn gezakt, maar dat durf ik niemand te vertellen.
‘Mooi zo,’ zegt hij. ‘Je moeder en ik zijn trots op je.’
Ik kijk uit het raam en vraag me af of dat waar is. Of ze trots kunnen zijn op iemand die zich zo verloren voelt.
Thuis bij mijn vader is alles anders. Zijn appartement in Amersfoort is kleiner dan ons oude huis in Utrecht. De muren zijn kaal, er hangt een geur van koffie en oude boeken. Hij probeert het gezellig te maken – koopt bloemen, zet thee – maar het voelt als logeren bij een verre oom.
‘Wil je straks samen koken?’ vraagt hij voorzichtig.
‘Ja, is goed.’
We snijden samen groenten voor de stamppot. Hij vertelt over zijn werk bij de gemeente, over collega’s die hem steunen. Maar als hij denkt dat ik niet kijk, staart hij naar zijn handen en zucht diep.
Na het eten ga ik naar mijn kamer – een kleine ruimte met een bed, een bureau en een poster van de Domtoren die hij speciaal voor mij heeft opgehangen. Ik probeer te studeren, maar mijn gedachten dwalen af naar mama.
Bij haar thuis is het andersom: ze doet haar best om vrolijk te zijn, maar haar ogen verraden haar verdriet. Ze werkt nu extra diensten in het ziekenhuis om rond te komen. Soms hoor ik haar huilen als ze denkt dat ik slaap.
De weken verstrijken. Ik voel me steeds meer opgesloten tussen twee werelden die niet meer samenkomen. Op school merk ik dat ik afstand neem van vrienden; hun problemen lijken zo klein vergeleken met de mijne.
Op een dag komt er een brief van DUO: mijn studiefinanciering wordt verlaagd omdat mijn ouders officieel gescheiden zijn en hun inkomens nu apart worden geteld. Ik schrik – hoe moet ik straks mijn boeken betalen? Mijn ov-kaart is alles wat me nog verbindt met vrijheid.
‘Mam,’ zeg ik die avond voorzichtig aan tafel, ‘ik weet niet hoe ik dit moet doen. Alles wordt duurder en…’
Ze legt haar hand op de mijne. ‘We vinden wel een oplossing, lieverd. Misschien kun je wat extra werken in het weekend?’
Maar ik werk al in het café op zaterdag én zondag. Soms val ik bijna in slaap achter de bar.
De spanningen tussen mijn ouders nemen toe als ze over geld praten. Wie betaalt wat? Wie koopt mijn winterjas? Wie betaalt mee aan mijn boeken? Ze proberen mij erbuiten te houden, maar ik hoor hun verhitte telefoongesprekken door de muren heen.
Op een avond barst ik uit tegen mijn vader: ‘Waarom kunnen jullie niet gewoon normaal doen? Waarom moet ík altijd kiezen?’
Hij kijkt me aan met tranen in zijn ogen. ‘Penelope… we willen allebei het beste voor je.’
‘Maar wat als dat niet genoeg is?’ gil ik terug.
De stilte die volgt is ondraaglijk.
Op school krijg ik een uitnodiging voor een gesprek met de studieadviseur. Ze merkt dat ik achterloop en vraagt of er iets aan de hand is.
‘Mijn ouders zijn uit elkaar,’ fluister ik. ‘En nu weet ik niet meer waar ik thuishoor.’
Ze knikt begrijpend en stelt voor om met iemand te praten – een studentenpsycholoog misschien.
Die avond schrijf ik alles van me af in mijn dagboek:
‘Lieve dagboek,
Soms denk ik dat niemand echt begrijpt hoe zwaar dit is. Iedereen zegt dat het went, maar hoe kun je wennen aan het gevoel nergens thuis te zijn? Ik wil gewoon weer lachen zonder schuldgevoel.’
De maanden gaan voorbij. Ik leer kleine momenten van geluk te waarderen: een kop warme chocolademelk na college, een wandeling door het park met een vriendin, een onverwachte glimlach van mama of papa.
Langzaam begin ik te accepteren dat mijn leven nooit meer wordt zoals vroeger. Maar misschien hoeft dat ook niet. Misschien vind ik ooit mijn eigen plek – los van hun strijd, los van hun verwachtingen.
Op een avond zitten we met z’n drieën aan tafel – voor het eerst sinds maanden. Het gesprek gaat stroef, maar er wordt gelachen om een oude herinnering aan onze vakantie in Zeeland.
‘Weet je nog,’ zegt papa, ‘dat jij per se wilde zwemmen terwijl het stormde?’
Mama lacht door haar tranen heen. ‘En dat jij daarna drie dagen verkouden was!’
Voor even voel ik me weer kind – veilig tussen hen in.
Als ik later alleen op mijn kamer zit, vraag ik me af: Is thuis een plek of zijn het mensen? Kun je opnieuw beginnen zonder jezelf kwijt te raken?
Wat denken jullie: kun je ooit echt wennen aan twee huizen? Of blijft er altijd iets ontbreken?