Tussen Liefde en Chaos: Mijn Eerste Dagen als Moeder in een Onvoorbereid Thuis
‘Hoe kon je dit nou vergeten, Bas?’ Mijn stem trilt terwijl ik met één hand de Maxi-Cosi vasthoud en met de andere de deur dichtduw. De geur van oude koffie en een volle vuilnisbak slaat me direct tegemoet. Mijn dochtertje, Noor, slaapt nog, haar gezichtje rood en opgezwollen van de reis uit het ziekenhuis. Ik kijk naar Bas, die in zijn joggingbroek op de bank zit, zijn blik op het scherm van zijn telefoon geplakt.
‘Het was druk op werk, Sanne. Ik had gewoon geen tijd…’ Zijn stem klinkt schuldig, maar ook vermoeid. Alsof hij degene is die net bevallen is. Ik kijk om me heen: de commode staat nog in de doos, er liggen lege pizzadozen op tafel, en het wiegje is bedolven onder een stapel ongewassen was.
‘Geen tijd? Bas, we hebben een baby! Ze kan elk moment wakker worden en dan…’ Mijn woorden stokken. Ik voel tranen prikken achter mijn ogen, maar ik wil niet huilen. Niet nu. Niet voor hem.
Hij zucht diep en legt zijn telefoon weg. ‘Ik weet het, Sanne. Maar het is allemaal zo snel gegaan. Ik dacht dat we nog tijd hadden.’
Ik loop naar de slaapkamer, waar het bed onopgemaakt is en er een muffe geur hangt. Noor begint zachtjes te jengelen. Ik leg haar voorzichtig op het bed en probeer haar te troosten, terwijl ik met mijn vrije hand de commode uitpak. Mijn rug doet pijn van het tillen en mijn hoofd bonkt van vermoeidheid.
‘Bas, kun je alsjeblieft even helpen?’ roep ik. Geen antwoord. Ik hoor alleen het zachte gezoem van zijn telefoon.
De eerste nacht thuis is een hel. Noor huilt urenlang; ik probeer haar te voeden, te verschonen, te wiegen. Bas komt pas om drie uur ’s nachts kijken, geeuwend en met slaperige ogen.
‘Kun je haar niet gewoon even laten huilen? Misschien valt ze vanzelf in slaap.’
Ik bijt op mijn lip om niet te schreeuwen. ‘Dat werkt niet bij een pasgeborene, Bas! Ze heeft ons nodig.’
De dagen erna veranderen in een waas van slapeloze nachten, koude koffie en eindeloze discussies. Mijn moeder belt elke dag: ‘Hoe gaat het met Noor? En met jou?’ Maar ik durf haar niet te vertellen hoe alleen ik me voel. Dat Bas nauwelijks helpt, dat ik soms bang ben dat ik het niet aankan.
Op een avond, als Noor eindelijk slaapt en ik uitgeput op de bank zit, schuift Bas naast me. ‘Sanne… Ik weet dat ik niet de beste partner ben geweest. Maar ik weet gewoon niet hoe dit moet. Mijn vader was er nooit voor mij, weet je nog? Misschien zit het gewoon niet in me.’
Ik kijk hem aan. Zijn ogen zijn rood van vermoeidheid, maar ook van verdriet. Voor het eerst zie ik hoe onzeker hij is. Hoe bang hij misschien wel is om te falen.
‘Bas,’ zeg ik zacht, ‘ik heb je nodig. Noor heeft je nodig. We kunnen dit niet alleen.’
Hij knikt langzaam, maar zijn blik dwaalt alweer af naar zijn telefoon.
De dagen worden weken. Soms helpt Bas mee: hij haalt luiers, maakt een flesje klaar. Maar vaker zit hij op de bank, verzonken in zijn eigen wereld. Ik voel me steeds meer opgesloten in ons huis, gevangen tussen vieze was en onafgemaakte klusjes.
Op een dag barst ik uit elkaar. Noor huilt al uren; ik heb haar al drie keer verschoond, gevoed, gewiegd. Bas zit weer op zijn telefoon.
‘Kun je alsjeblieft stoppen met scrollen en me helpen?’ gil ik.
Hij kijkt op, geschrokken. ‘Rustig nou, Sanne! Je doet alsof ik alles fout doe!’
‘Misschien doe je dat ook wel!’ Mijn stem breekt. ‘Ik kan dit niet meer alleen!’
Er valt een pijnlijke stilte. Noor snikt zachtjes in mijn armen.
Die nacht slaap ik nauwelijks. Ik denk aan vroeger: aan hoe Bas en ik elkaar ontmoetten op de universiteit in Utrecht, hoe we samen droomden van een gezin in een huisje aan de rand van Amersfoort. Hoe hij me altijd liet lachen, zelfs als alles tegenzat.
Nu voelt alles zwaar. De muren komen op me af; het huis voelt als een gevangenis.
De volgende ochtend belt mijn moeder weer.
‘Schatje,’ zegt ze zacht, ‘je hoeft dit niet alleen te doen.’
Ik breek. De tranen stromen over mijn wangen terwijl ik haar vertel hoe moe ik ben, hoe alleen ik me voel.
‘Kom een paar dagen bij ons,’ zegt ze beslist. ‘Wij helpen wel.’
Als Bas thuiskomt van zijn werk – hij is eindelijk weer begonnen – vertel ik hem dat ik naar mijn ouders ga met Noor.
Hij kijkt me aan alsof hij het niet begrijpt. ‘Dus je geeft het op?’
‘Nee,’ zeg ik zacht maar vastberaden. ‘Ik kies voor mezelf. En voor Noor.’
De dagen bij mijn ouders zijn als een warme deken. Mijn moeder kookt stamppot, mijn vader loopt urenlang met Noor door de tuin zodat ik kan slapen. Voor het eerst sinds weken voel ik me weer mens.
Bas appt elke dag: ‘Hoe gaat het met Noor? Wanneer kom je terug?’
Ik weet het niet meer. Ik mis hem – of misschien mis ik wie hij was voordat alles zo ingewikkeld werd.
Na een week ga ik terug naar huis om te praten.
Bas zit aan tafel, zijn handen trillend om zijn koffiekopje.
‘Sanne… Ik wil veranderen. Echt waar. Maar ik weet niet hoe.’
Ik pak zijn hand vast. ‘We moeten hulp zoeken, Bas. Samen.’
We maken afspraken: elke dag samen eten, samen voor Noor zorgen, hulp vragen aan vrienden en familie als het teveel wordt.
Het is niet makkelijk. Er zijn nog steeds ruzies; soms voel ik me nog steeds alleen. Maar langzaam groeit er iets nieuws tussen ons – begrip misschien, of hoop.
Soms vraag ik me af: had ik dit kunnen voorkomen? Had Bas meer kunnen doen? Of was dit gewoon onze manier om te leren wat liefde echt betekent?
Wat denken jullie? Is liefde genoeg als alles om je heen instort? Of moet je soms kiezen voor jezelf – zelfs als dat betekent dat je iemand achterlaat?