Tussen Liefde en Voorwaarden: Het Onmogelijke Voorstel van Mijn Ex-man
‘Je meent dit niet, Erik. Je belt me na twintig jaar, en dan… dit?’ Mijn stem trilt, een mengeling van ongeloof en woede. Ik sta in de keuken van mijn kleine appartement in Utrecht, de telefoon tegen mijn oor geklemd. Mijn zoon, Daan, zit nietsvermoedend huiswerk te maken aan de keukentafel.
‘Luister, Marjolein,’ zegt Erik aan de andere kant van de lijn, zijn stem nog altijd die zelfverzekerde ondertoon die ik zo goed ken. ‘Het is simpel. Ik wil dat Daan goed terechtkomt. Hij krijgt mijn appartement in Amsterdam, maar alleen als jij en ik… weer trouwen.’
Ik laat me op een stoel zakken. Mijn hart bonkt in mijn keel. Twintig jaar geleden liep ons huwelijk stuk op zijn ontrouw en mijn koppigheid. We hebben elkaar sindsdien nauwelijks gesproken. Daan was toen pas drie jaar oud. Ik heb hem alleen opgevoed, met alle moeite en liefde die ik in me had.
‘Waarom nu?’ fluister ik. ‘Waarom deze voorwaarde?’
Erik zucht. ‘Ik ben ziek, Marjolein. Niet lang meer, zeggen ze. Ik wil dat alles goed geregeld is voor Daan. Maar ik wil ook…’ Hij valt stil.
‘Wat wil je, Erik?’ Mijn stem klinkt scherper dan ik bedoel.
‘Ik wil niet alleen sterven.’
Zijn woorden snijden door me heen. Ik herinner me de avonden dat ik huilend in bed lag, terwijl hij ergens anders was. De pijn van zijn vertrek, de schaamte tegenover mijn ouders, het gevecht om rond te komen met een kind en een halve baan in het onderwijs.
Die nacht lig ik wakker. Daan slaapt rustig in zijn kamer, zich niet bewust van de storm die woedt in mijn hoofd. Ik denk aan het appartement in Amsterdam – een kans voor Daan die ik hem nooit zelf kan bieden. Maar tegen welke prijs?
De volgende ochtend zit ik met mijn moeder aan de keukentafel. Ze roert in haar thee en kijkt me onderzoekend aan.
‘Je gaat het toch niet doen, hè?’ vraagt ze zacht.
‘Mam, het is voor Daan…’
Ze schudt haar hoofd. ‘Je hebt jezelf al genoeg weggecijferd. Je weet wat hij je heeft aangedaan.’
‘Mensen veranderen,’ zeg ik zwakjes.
‘Of ze worden wanhopig als ze doodgaan,’ snuift ze.
Dagenlang loop ik rond als een schim van mezelf. Op school merken collega’s dat ik afwezig ben. Daan vraagt of er iets is, maar ik wuif het weg.
Op een avond besluit ik Erik op te zoeken in zijn appartement. Hij is mager geworden, zijn gezicht grauw. Toch glimlacht hij als hij me ziet.
‘Je bent gekomen,’ zegt hij zacht.
We praten urenlang over vroeger, over Daan, over spijt en gemiste kansen. Voor het eerst hoor ik hem zeggen dat hij fouten heeft gemaakt.
‘Ik was bang,’ zegt hij. ‘Bang om vast te zitten, bang om mezelf te verliezen.’
‘En nu?’ vraag ik.
‘Nu ben ik bang om alleen te sterven.’
Ik kijk naar hem en voel een mengeling van medelijden en woede. ‘En je denkt dat een huwelijk alles goedmaakt?’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Misschien niet voor jou. Maar voor mij wel.’
De weken verstrijken. Ik praat met vrienden, met mijn zus Anouk die vindt dat ik gek zou zijn om hier zelfs maar over na te denken.
‘Je bent hem niets verschuldigd,’ zegt ze fel tijdens een wandeling door het Wilhelminapark.
‘Maar Daan…’ begin ik weer.
Ze onderbreekt me: ‘Daan heeft liever een gelukkige moeder dan een huis in Amsterdam.’
Toch blijft het knagen. Daan is inmiddels negentien, zoekt woonruimte in Utrecht maar vindt niets betaalbaars. Soms zie ik de wanhoop in zijn ogen als weer een hospiteeravond op niets uitloopt.
Op een avond zit ik met Daan op de bank. Ik besluit eerlijk te zijn.
‘Daan… je vader heeft iets voorgesteld.’
Hij kijkt op van zijn telefoon. ‘Wat dan?’
Ik vertel hem alles – over het appartement, over de voorwaarde.
Daan is stil. Dan zegt hij: ‘Mam… dat kun je niet doen voor mij.’
‘Maar het is jouw toekomst…’
Hij schudt zijn hoofd. ‘Niet als het jou ongelukkig maakt.’
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Ik weet niet wat goed is, lieverd.’
Hij slaat een arm om me heen. ‘We redden ons wel samen, zoals altijd.’
Toch blijft Erik aandringen. Hij stuurt bloemen, brieven vol herinneringen aan vroeger – onze eerste vakantie op Texel, de geboorte van Daan, de nachten dat we samen droomden over een toekomst die nooit kwam.
Op een dag belt hij weer.
‘Marjolein… alsjeblieft. Ik heb niet lang meer.’
Ik voel hoe mijn hart breekt – uit medelijden, uit schuldgevoel, uit liefde die nooit helemaal verdween maar diep werd weggestopt.
Ik besluit hem nog één keer op te zoeken. In zijn woonkamer hangt de geur van medicijnen en oude boeken. Hij zit in zijn stoel bij het raam, kijkt naar buiten.
‘Wat wil je echt van mij?’ vraag ik zacht.
Hij draait zich naar me toe, zijn ogen vochtig. ‘Vergeving.’
Ik knik langzaam. ‘Dat kan ik je geven, Erik. Maar geen huwelijk uit medelijden.’
Hij huilt zachtjes. Voor het eerst zie ik hem klein en kwetsbaar.
Een week later overlijdt Erik. In zijn testament staat dat Daan het appartement krijgt – zonder voorwaarden.
Op de dag van de begrafenis staan Daan en ik samen bij zijn graf. De lucht is grijs, het regent zachtjes.
‘Denk je dat hij gelukkig was aan het einde?’ vraagt Daan.
Ik knijp in zijn hand. ‘Misschien vond hij vrede omdat we hem vergaven.’
Thuis kijk ik naar oude foto’s van ons drieën – glimlachend op het strand, hand in hand door de stad. Ik voel verdriet om wat had kunnen zijn, maar ook dankbaarheid voor wat we samen hebben doorstaan.
Soms vraag ik me af: hoeveel mag je vragen van jezelf – of van een ander – uit liefde voor je kind? En waar ligt de grens tussen opoffering en zelfbehoud?