Tussen plicht en liefde: Het verhaal van een oudste zus

‘Waarom moet jij altijd alles oplossen, Anne?’ De stem van mijn zusje Eva trilt aan de andere kant van de lijn. Ik sta in de keuken, mijn handen nog nat van het afwassen, en ik voel hoe mijn hart zich samenknijpt. ‘Omdat niemand anders het doet,’ antwoord ik zacht, bijna fluisterend. Buiten tikt de regen tegen het raam, alsof de wereld mijn onrust weerspiegelt.

Eva snikt. ‘Mam is weer gevallen. Ze wil niet naar het ziekenhuis, maar haar enkel is dik en blauw. Ik weet niet wat ik moet doen.’

Ik sluit mijn ogen. De geur van afwasmiddel mengt zich met de bittere smaak van schuld die al jaren in mijn mond hangt. Sinds papa overleed, ben ik degene die alles regelt. De boodschappen, de administratie, de ruzies sussen tussen Eva en mam. En nu weer dit.

‘Ik kom eraan,’ zeg ik uiteindelijk, terwijl ik mijn jas pak. Mijn man, Jeroen, kijkt op van zijn laptop. ‘Weer naar je moeder?’ vraagt hij met een mengeling van begrip en irritatie.

‘Ze heeft me nodig,’ zeg ik. Maar wat ik eigenlijk bedoel is: ik kan niet anders.

Onderweg naar het huis van mam in Amersfoort voel ik de spanning in mijn schouders groeien. Het is alsof ik een zware jas draag die ik niet uit kan trekken. In gedachten ga ik terug naar vroeger, toen ik als oudste altijd moest zorgen dat Eva haar huiswerk deed, dat mam haar medicijnen innam, dat papa niet te veel dronk op verjaardagen.

‘Anne, je bent zo’n sterke meid,’ zei mam altijd. Maar niemand vroeg ooit of ik wel sterk wílde zijn.

Als ik binnenkom, zit mam op de bank met haar been omhoog. Eva ijsbeert door de kamer, haar ogen rood van het huilen. ‘Ze luistert niet naar me,’ zegt ze wanhopig.

‘Mam, laat me even kijken,’ zeg ik terwijl ik door mijn knieën ga. Mam kijkt me aan met die bekende koppige blik. ‘Het valt wel mee, Anne. Je hoeft niet altijd zo te overdrijven.’

Ik voel hoe mijn frustratie oplaait. ‘Mam, je enkel is dik als een ballon! Je moet echt naar het ziekenhuis.’

Ze schudt haar hoofd. ‘Ik wil niet. Straks houden ze me daar.’

Eva kijkt me smekend aan. ‘Kun jij haar niet overtuigen? Ze luistert alleen naar jou.’

En daar is het weer: die verwachting dat ík het oplos. Dat ík degene ben die alles rechtzet wat krom is gegroeid in ons gezin.

Na veel aandringen lukt het me uiteindelijk om mam in de auto te krijgen. In het ziekenhuis blijkt haar enkel gebroken. Terwijl we wachten op de röntgenfoto’s, zit Eva stil naast me.

‘Sorry dat ik je altijd bel,’ fluistert ze.

Ik pak haar hand vast. ‘Het is oké.’ Maar diep vanbinnen vraag ik me af: waarom kan niemand anders dit dragen? Waarom moet ík altijd degene zijn?

Die avond thuis is Jeroen stil tijdens het eten. Onze dochter Noor kijkt van hem naar mij. ‘Mama, ga je morgen weer naar oma?’

Ik slik. ‘Dat weet ik nog niet, lieverd.’

Na het eten ruimt Jeroen zwijgend de tafel af. Als Noor op bed ligt, barst hij los: ‘Anne, dit gaat zo niet langer! Je bent er nooit voor ons. Altijd maar voor je moeder en Eva.’

Zijn woorden snijden door me heen. ‘Ze hebben me nodig,’ probeer ik opnieuw.

‘En wij dan? Wanneer kies je eens voor jezelf? Voor ons?’

Ik heb geen antwoord. De stilte tussen ons voelt zwaarder dan ooit.

De dagen erna rijg ik afspraken aaneen: fysiotherapie voor mam regelen, boodschappen doen, Eva geruststellen via WhatsApp. Op mijn werk maak ik fouten; mijn hoofd zit vol zorgen die niet van mij zouden moeten zijn.

Op een avond belt Eva weer. ‘Mam wil niet meer eten. Ze zegt dat ze het allemaal zat is.’

Ik voel paniek opkomen. ‘Heb je met de huisarts gebeld?’

‘Nee… Ik dacht dat jij dat zou doen.’

Ik zucht diep en voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Eva, jij bent er toch ook? Je kunt dit ook zelf.’

Aan de andere kant blijft het stil.

Die nacht lig ik wakker naast Jeroen, die zacht snurkt. Mijn gedachten razen: hoe lang kan ik dit nog volhouden? Wanneer mag ík eens instorten?

De volgende ochtend besluit ik met mam te praten. ‘Mam,’ begin ik voorzichtig terwijl ze haar thee roert, ‘ik kan dit niet meer alleen dragen.’

Ze kijkt me aan met een mengeling van verdriet en trots. ‘Je bent altijd zo sterk geweest, Anne.’

‘Maar dat wil ik niet meer zijn,’ fluister ik. ‘Ik ben moe, mam.’

Voor het eerst zie ik tranen in haar ogen glinsteren. ‘Het spijt me,’ zegt ze zacht.

Eva komt binnen en ziet onze gezichten. Ze aarzelt even en slaat dan haar armen om me heen.

‘Misschien moeten we hulp zoeken,’ zegt ze schor.

Samen bellen we die middag met een wijkverpleegkundige. Het voelt als falen én opluchting tegelijk.

Thuis vertel ik Jeroen wat er is gebeurd. Hij slaat zijn armen om me heen en fluistert: ‘Dank je wel dat je voor ons kiest.’

Maar diep vanbinnen blijft de twijfel knagen: heb ik gefaald als dochter? Of heb ik eindelijk mezelf gevonden?

Soms vraag ik me af: hoeveel mag je geven voordat je jezelf verliest? En wie zorgt er eigenlijk voor de sterke schouders als die breken?