Tussen Plicht en Vrijheid: Het Verhaal van Maarten en de Les van Zelfzorg

‘Maarten, kun je me even wat geld lenen? Het is echt dringend deze keer.’

De stem van mijn moeder aan de andere kant van de lijn trilt. Ik zit op mijn kleine balkon in Utrecht, de avondzon valt op mijn gezicht, maar ik voel alleen maar kou. Mijn vingers klemmen zich om mijn telefoon. ‘Hoeveel heb je nodig, mam?’ vraag ik, al wetend dat ik het antwoord niet wil horen.

‘Vierhonderd euro. Je vader… hij heeft weer wat problemen met zijn werk. Ze hebben hem deze maand minder uitbetaald.’

Ik sluit mijn ogen. Vierhonderd euro. Dat is bijna mijn hele spaarrekening. Ik hoor mezelf zeggen: ‘Oké, ik maak het straks over.’

Als ik ophang, voel ik de woede opborrelen. Niet op mijn ouders, niet echt. Op mezelf. Waarom kan ik geen nee zeggen? Waarom ben ik altijd degene die moet redden? Mijn zusje, Sanne, woont nog thuis en studeert aan de hogeschool in Amersfoort. Zij hoeft nooit iets te geven. Maar ik? Ik ben de oudste, de verantwoordelijke, degene die altijd alles oplost.

Die nacht lig ik wakker. Mijn vriendin, Lotte, draait zich om en fluistert: ‘Gaat het?’

‘Ze hebben weer geld nodig,’ zeg ik zacht.

Ze zucht. ‘Maarten, je kunt niet blijven geven. Je moet ook aan jezelf denken.’

‘Ze zijn mijn ouders,’ fluister ik terug. ‘Wat moet ik dan?’

Lotte zegt niets meer. Ze weet dat dit gesprek nergens toe leidt.

De volgende ochtend fiets ik naar mijn werk bij de gemeente. De stad is nog stil, alleen het geluid van mijn banden op het natte asfalt. Ik denk aan vroeger, aan hoe mijn vader altijd zei: ‘Geld is niet belangrijk, jongen. Als je maar gelukkig bent.’ Maar gelukkig zijn we nooit echt geweest. Niet als het om geld ging.

Op kantoor probeer ik me te concentreren, maar het lukt niet. Mijn collega Jeroen tikt me op de schouder. ‘Alles goed, Maarten?’

‘Ja hoor,’ lieg ik.

Maar als ik thuiskom en zie dat Lotte haar spullen heeft gepakt – haar jas over haar arm, haar tas bij de deur – breekt er iets in mij.

‘Wat doe je?’ vraag ik.

Ze kijkt me aan met rode ogen. ‘Ik kan dit niet meer, Maarten. Je bent er nooit echt. Altijd bezig met je familie, met hun problemen. Wanneer kies je eens voor jezelf? Voor ons?’

Ik wil haar tegenhouden, haar uitleggen dat het niet zo simpel is. Maar ze schudt haar hoofd en loopt weg.

De stilte die achterblijft is oorverdovend.

Die avond bel ik Sanne. ‘Heb jij mam nog gesproken?’ vraag ik.

‘Ja,’ zegt ze zacht. ‘Ze vroeg of ik geld had.’

‘En?’

‘Ik heb nee gezegd.’

Ik ben even stil. ‘Hoe doe je dat?’

Ze lacht schamper. ‘Gewoon. Ik zei dat ik het niet kon missen.’

‘Maar… voelde je je niet schuldig?’

‘Natuurlijk wel,’ zegt ze. ‘Maar Maarten, jij kunt niet hun problemen blijven oplossen. Ze moeten zelf leren omgaan met geld.’

Ik hang op met een knoop in mijn maag.

De dagen daarna voel ik me leeg. Op mijn werk maak ik fouten, thuis eet ik nauwelijks. Mijn moeder belt weer – deze keer om te vragen hoe het met mij gaat – maar ik kan alleen maar kortaf antwoorden.

Op een zondagmiddag besluit ik naar huis te gaan, naar het dorp waar ik ben opgegroeid. De trein rijdt langs weilanden vol koeien en schapen; alles lijkt zo vredig van buitenaf.

Thuis zit mijn vader aan de keukentafel met een stapel rekeningen voor zich. Mijn moeder schenkt koffie in.

‘Maarten,’ zegt ze blij verrast als ze me ziet.

Ik ga zitten en kijk hen aan. ‘We moeten praten.’

Mijn vader zucht diep. ‘Het spijt me jongen…’

‘Nee pap,’ onderbreek ik hem. ‘Het spijt míj. Want ik heb jullie steeds geholpen, maar daardoor leren jullie nooit om het zelf op te lossen.’

Mijn moeder kijkt gekwetst weg.

‘Weet je nog dat je altijd zei dat geld niet belangrijk was?’ vraag ik zachtjes aan mijn vader.

Hij knikt langzaam.

‘Maar het is wél belangrijk,’ zeg ik. ‘Niet omdat het geluk brengt, maar omdat het rust geeft als je er geen zorgen over hebt.’

Er valt een lange stilte.

‘We willen je niet tot last zijn,’ zegt mijn moeder uiteindelijk.

‘Dat weet ik mam,’ zeg ik, terwijl mijn stem breekt. ‘Maar soms voelt het wel zo.’

Mijn vader schuift zijn hand over tafel naar die van mij. ‘Misschien moeten wij ook hulp zoeken,’ zegt hij schor.

Die avond loop ik terug naar het station met een zwaar hart, maar ook een sprankje hoop.

Thuis stuur ik Lotte een bericht: “Ik heb vandaag voor het eerst nee gezegd.” Ze antwoordt niet meteen, maar later die week staat ze ineens voor mijn deur.

‘Ben je oké?’ vraagt ze voorzichtig.

Ik knik en trek haar in een omhelzing.

‘Het is moeilijk,’ zeg ik zacht. ‘Maar misschien is dit de enige manier waarop we allemaal kunnen groeien.’

Soms vraag ik me af: waar ligt de grens tussen liefde en zelfopoffering? Hoeveel kun je geven voordat je jezelf verliest? Misschien hebben anderen daar ook mee geworsteld – wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond?