Tussen Schuld en Hoop: Mijn Weg naar Mezelf
‘Waarom ben je altijd zo moe, mam? Je doet toch de hele dag niks?’
De woorden van mijn dochter, Sanne, snijden als messen door de stilte van onze kleine woonkamer in Amersfoort. Ik sta bij het aanrecht, mijn handen trillend boven de vaat. Buiten regent het zachtjes, maar binnen stormt het. Mijn man, Pieter, kijkt niet op van zijn telefoon. Ik slik, voel hoe mijn keel dichtknijpt. ‘Ik doe genoeg, Sanne. Je ziet alleen niet alles wat ik doe.’
‘Nou, ik zie vooral dat je altijd chagrijnig bent,’ mompelt ze. Ze is zestien en haar blik is harder dan ik ooit had durven dromen toen ik haar als baby in mijn armen hield. Mijn zoon Bram, twee jaar ouder, rolt met zijn ogen en loopt zonder iets te zeggen naar boven. Het geluid van zijn dichtslaande deur echoot na in mijn hoofd.
Ik weet niet meer wie ik ben. Vroeger was ik Marjolein van Dijk, studente psychologie aan de VU, met dromen over reizen en schrijven. Nu ben ik ‘mam’, ‘schat’, ‘de vrouw van Pieter’. Mijn dagen bestaan uit wassen, koken, luisteren naar andermans problemen en mezelf wegcijferen. Soms vraag ik me af of iemand zou merken als ik gewoon zou verdwijnen.
Die avond lig ik wakker in bed. Pieter snurkt zachtjes naast me. Ik staar naar het plafond en voel een leegte die dieper lijkt dan ooit. Mijn gedachten razen: ‘Is dit het nou? Heb ik alles opgegeven voor… dit?’
De volgende ochtend word ik wakker met een zwaar gevoel op mijn borst. Ik probeer het weg te duwen, maar het blijft hangen als een mist. Tijdens het ontbijt vraagt Pieter: ‘Kun je straks even langs de apotheek? En vergeet de boodschappen niet.’
‘Natuurlijk,’ zeg ik automatisch. Niemand vraagt hoe het met míj gaat.
Op weg naar de supermarkt zie ik in de etalage van een boekwinkel een poster: ‘Lezing: Vind jezelf terug – door dominee Van der Laan’. Iets in mij wordt wakker. Ik weet niet waarom, maar ik schrijf de datum op in mijn agenda.
Die avond zoek ik op zolder naar mijn oude dagboek. Tussen vergeelde foto’s en kindertekeningen vind ik het terug. Mijn handschrift is jonger, hoopvoller. ‘Vandaag ga ik de wereld veranderen,’ staat er op een van de eerste pagina’s. Ik lach bitter. Wat is er gebeurd met dat meisje?
De dagen verstrijken en thuis wordt de sfeer steeds grimmiger. Sanne komt laat thuis, Bram zwijgt meer dan ooit en Pieter lijkt alleen nog aandacht te hebben voor zijn werk en voetbal op tv. Tijdens het avondeten barst de bom.
‘Waarom doe je nooit iets leuks meer?’ snauwt Sanne.
‘Misschien omdat niemand ooit vraagt wat ík leuk vind,’ schiet ik terug voordat ik mezelf kan tegenhouden.
Pieter kijkt me verbaasd aan. ‘Wat is er met jou aan de hand?’
Ik voel tranen branden achter mijn ogen. ‘Ik weet het niet meer,’ fluister ik. ‘Ik weet gewoon niet meer wie ik ben.’
Die nacht huil ik zachtjes in de badkamer, bang dat iemand me hoort. Ik bid – voor het eerst in jaren – om kracht, om een teken dat er nog iets voor mij is weggelegd.
De dag van de lezing breekt aan. Met bonzend hart stap ik de kerk binnen. De ruimte is gevuld met vrouwen zoals ik: moe, zoekend, verlangend naar iets wat ze niet kunnen benoemen. Dominee Van der Laan spreekt over verlies en hoop, over jezelf terugvinden in geloof en gebed.
‘God ziet jou,’ zegt hij op een toon die dwars door me heen snijdt. ‘Ook als niemand anders dat doet.’
Na afloop blijf ik zitten terwijl de anderen vertrekken. Een oudere vrouw komt naast me zitten. ‘Je bent niet alleen,’ zegt ze zacht. Haar naam is Els en ze nodigt me uit voor de koffieochtend op woensdag.
Langzaam begin ik weer te ademen. Ik schrijf me in voor vrijwilligerswerk bij de voedselbank en ga elke week naar de koffieochtend in de kerk. Voor het eerst in jaren praat ik over mezelf – over mijn angsten, mijn dromen, mijn verdriet.
Thuis verandert er weinig aan de buitenkant, maar ík verander wel. Ik begin grenzen te stellen. Als Pieter vraagt waarom het eten niet klaarstaat als hij thuiskomt, zeg ik: ‘Omdat ik vandaag iets voor mezelf heb gedaan.’ Hij kijkt verbaasd, maar zegt niets.
Sanne komt op een avond huilend thuis na een ruzie met haar beste vriendin. Voorzichtig leg ik mijn arm om haar heen. ‘Weet je,’ zeg ik zacht, ‘soms moet je jezelf eerst leren kennen voordat je anderen kunt begrijpen.’ Ze kijkt me aan met een mengeling van verwarring en bewondering.
Bram komt langzaam uit zijn schulp als hij merkt dat ik niet meer alles voor hem oplos. Hij leert zelf zijn problemen aanpakken – iets wat ik hem nooit had durven laten doen uit angst dat hij zou falen.
Pieter worstelt zichtbaar met de veranderingen. Op een avond zegt hij: ‘Je bent anders geworden.’
‘Ja,’ antwoord ik rustig. ‘Ik ben eindelijk weer mezelf aan het worden.’
We praten urenlang over vroeger, over wat we zijn kwijtgeraakt onderweg. Het is pijnlijk en mooi tegelijk.
Er zijn dagen dat het nog steeds zwaar is – dat schuldgevoel knaagt als ik tijd voor mezelf neem of als het huis een puinhoop is omdat ik ben gaan wandelen in plaats van poetsen. Maar elke dag voel ik me iets sterker.
Op een zondagmorgen zit ik alleen in de kerkbank en bid zachtjes: ‘Dank U dat U mij ziet.’ Tranen rollen over mijn wangen – van verdriet om alles wat verloren ging, maar ook van dankbaarheid voor wat er nog kan komen.
Soms vraag ik me af: hoeveel vrouwen zoals ik lopen er rond – onzichtbaar, opgebrand, verlangend naar erkenning? En durven we elkaar echt te laten zien wie we zijn?
Wat zou er gebeuren als we allemaal onze stem zouden laten horen?
Ik herken mijzelf er wel in. En vooral als er gezegd wordt. Jij ligt op de bank, je hoeft niks te doen als je vrij bent van werk. (Kids)
Moeders zijn 24/7 aan het werk