Tussen Schuld en Liefde: Een Familie in Spagaat

‘Jij moet het maar met je broer uitzoeken, Sanne. Ik heb beloofd dat geld voor de auto te geven, maar aan wie precies… dat laat ik aan jullie over.’

De woorden van mijn moeder galmen nog na in mijn hoofd, zelfs nu – drie jaar later. Ik stond in de keuken van haar rijtjeshuis in Amersfoort, mijn handen trillend om de rand van het aanrecht. Mijn broer Jeroen keek me aan met die blik die ik zo goed kende: koppig, vastberaden, alsof hij al wist dat hij zou winnen. ‘Nou, San, wat gaan we doen? Jij hebt het geld harder nodig nu je zwanger bent, maar mam heeft het mij als eerste beloofd.’

Ik slikte. Drie jaar geleden was alles anders. Toen waren mijn man Mark en ik nog kinderloos, gelukkig met z’n tweeën in ons kleine appartement in Utrecht. We droomden van verre reizen, festivals en eindeloze zomeravonden aan de gracht. Jeroen was toen net begonnen aan zijn eerste baan bij de gemeente en had dringend een auto nodig om naar zijn werk in Zwolle te komen. Mijn moeder, altijd gul met beloftes maar zuinig met daden, had hem toegezegd dat ze hem zou helpen met de aanschaf.

‘Als jullie ooit een auto nodig hebben, help ik jullie ook,’ zei ze luchtig tegen mij, terwijl ze haar koffie roerde. Ik lachte het weg. Wij hadden geen auto nodig – en geen kinderen. Dat was toen.

Nu sta ik hier, drie jaar later, met een dikke buik en een hoofd vol zorgen. Mark is zijn baan kwijtgeraakt door de reorganisatie bij het IT-bedrijf waar hij werkte. De huur is omhoog gegaan, boodschappen zijn duurder dan ooit en de baby komt over zes weken. We hebben geen spaargeld meer en de oude fiets die ik gebruik om naar de verloskundige te gaan, kraakt bij elke hobbel.

Jeroen daarentegen heeft inmiddels promotie gemaakt. Zijn vriendin Fleur is net begonnen als advocaat-stagiaire in Amsterdam. Ze wonen samen in een nieuwbouwappartement met uitzicht op het park. En toch… dat geld voor de auto laat hij niet los.

‘Mam heeft het me beloofd,’ zegt hij weer, zijn stem hard. ‘Ik heb er recht op.’

Ik voel woede opborrelen. ‘En ik dan? Denk je dat ik het makkelijk heb? Mark zit zonder werk, ik kan nauwelijks nog lopen en straks moeten we met een baby in de regen naar het consultatiebureau fietsen!’

Mijn moeder zucht en kijkt weg. ‘Ik wil geen ruzie tussen jullie. Jullie zijn volwassen mensen, los het samen op.’

Het is alsof ze niet wil zien wat haar besluit doet met ons. Alsof ze denkt dat geld neutraal is, dat het geen pijn kan doen.

Die avond lig ik wakker naast Mark. Hij draait zich naar me om en fluistert: ‘Misschien moeten we gewoon vragen of we het geld kunnen lenen van je moeder.’

‘Ze heeft het al aan Jeroen beloofd,’ fluister ik terug. ‘En hij laat niet los.’

Mark slaat zijn arm om me heen. ‘We komen er wel uit. Samen.’

Maar ik weet dat hij twijfelt.

De weken die volgen zijn gevuld met spanning. Jeroen appt me bijna dagelijks: ‘Heb je al besloten wat je doet?’ Fleur stuurt passief-agressieve berichtjes over hoe zwaar het is om elke dag met de trein te reizen. Mijn moeder belt steeds minder vaak.

Op een zondagmiddag zitten we met z’n allen aan tafel bij mijn moeder thuis. De sfeer is ijzig.

‘Weet je wat?’ zegt Jeroen plotseling fel. ‘Misschien moet jij gewoon wachten tot volgend jaar, Sanne. Dan kun je sparen voor een auto als Mark weer werk heeft.’

Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘En wat als dat niet lukt? Wat als we het geld nu nodig hebben?’

Fleur rolt met haar ogen. ‘Iedereen heeft het moeilijk tegenwoordig.’

Mijn moeder kijkt naar haar handen en zegt zacht: ‘Misschien had ik nooit iets moeten beloven.’

De stilte die volgt is ondraaglijk.

Na afloop loop ik alleen naar huis door de regen. Mijn jas is te dun voor november, mijn schoenen soppen bij elke stap. Ik denk aan vroeger – aan hoe Jeroen en ik samen hutten bouwden in de tuin, hoe we samen fietsten naar school en stiekem snoepjes pakten uit moeders kast.

Wanneer is alles zo ingewikkeld geworden?

Thuis vind ik Mark op de bank, zijn hoofd in zijn handen. ‘Het spijt me,’ zegt hij zonder op te kijken.

‘Waarvoor?’ vraag ik zacht.

‘Dat ik je niet kan geven wat je nodig hebt.’

Ik ga naast hem zitten en pak zijn hand vast. ‘We hebben elkaar toch?’

De dagen worden korter en kouder. De babykamer blijft leeg; we durven geen spullen te kopen zolang we niet weten hoe we rond moeten komen. Mijn moeder belt uiteindelijk toch weer: ‘Sanne… misschien kan ik het geld verdelen? De helft voor jou, de helft voor Jeroen?’

Maar Jeroen weigert: ‘Dat was niet de afspraak! Ik heb het nodig!’

Op een avond barst ik uit tegen mijn moeder: ‘Waarom laat je ons vechten om jouw liefde? Want daar gaat het toch om? Wie jij het meeste gunt?’

Ze huilt aan de andere kant van de lijn: ‘Dat is niet waar! Ik wil alleen maar dat jullie gelukkig zijn!’

Maar geluk voelt verder weg dan ooit.

De baby wordt geboren op een stormachtige nacht in december. Mark fietst me door de regen naar het ziekenhuis; mijn moeder komt pas uren later binnenlopen, natgeregend en stil.

Jeroen stuurt een appje: ‘Gefeliciteerd.’ Meer niet.

In de kraamweek zit ik alleen op bed met mijn dochtertje op schoot. Ik kijk naar haar kleine handjes en vraag me af wat voor familie zij zal kennen.

Zal zij ooit weten hoe dichtbij we ooit waren? Of zal ze alleen de afstand voelen die geld tussen mensen kan brengen?

Soms vraag ik me af: hoeveel is familie waard? En wie bepaalt dat eigenlijk?