Tussen Twee Vaders: Het Verhaal van Lotte, Bram en Ruben
‘Waarom moet ik hem zien, mam? Ruben is mijn vader, niet Bram!’
De woorden van mijn zoon, Daan, snijden door me heen als een mes. We zitten aan de keukentafel in ons rijtjeshuis in Amersfoort. Buiten tikt de regen zachtjes tegen het raam, maar binnen stormt het. Daan’s ogen zijn rood van het huilen, zijn handen trillen. Ik probeer zijn blik te vangen, maar hij kijkt koppig naar zijn boterham met pindakaas.
‘Daan, luister nou even. Bram is je biologische vader. Het is belangrijk dat je hem leert kennen,’ probeer ik zachtjes.
Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik hoef hem niet te kennen. Hij was er nooit. Ruben was er altijd.’
Mijn hart bonkt in mijn keel. Hoe leg ik uit dat ik Bram nooit helemaal heb losgelaten? Dat ik soms ’s nachts wakker lig en me afvraag hoe het zou zijn als we nooit uit elkaar waren gegaan? Dat ik Ruben waardeer, maar dat er een leegte in mij blijft die alleen Bram lijkt te kunnen vullen?
Ik sluit mijn ogen en word teruggeslingerd naar vijftien jaar geleden. Ik was negentien, net begonnen aan de PABO in Utrecht. Bram was twee jaar ouder, stoer, met die eeuwige glimlach en een motor waar ik stiekem bang voor was. Mijn ouders vonden hem niets; te wild, te onbetrouwbaar. Maar ik was verloren. We trouwden jong, veel te jong misschien. Mijn moeder huilde op de bruiloft – niet van geluk.
De eerste jaren waren mooi, maar ook chaotisch. Bram werkte onregelmatig als kok in een restaurant aan de Oudegracht. Ik studeerde, raakte zwanger van Daan toen ik amper twintig was. Bram was enthousiast, maar ook bang. Hij verdronk in verantwoordelijkheden die hij niet aankon. Nachtenlang bleef hij weg, soms kwam hij dronken thuis. Ik probeerde alles bij elkaar te houden, maar op een dag stond hij met zijn tas bij de deur.
‘Ik kan dit niet meer, Lot,’ zei hij zacht. ‘Ik hou van je, maar ik ben niet goed voor jullie.’
Hij vertrok. Daan was drie.
De jaren daarna waren zwaar. Mijn ouders hielpen waar ze konden, maar hun oordeel voelde als een constante schaduw over mijn leven. Ik werkte parttime op een basisschool en probeerde Daan alles te geven wat hij nodig had. Maar elke avond als ik hem instopte, voelde ik me schuldig dat ik hem geen compleet gezin kon bieden.
Toen kwam Ruben in ons leven. Hij was de gymleraar op school, altijd vrolijk, altijd geduldig met Daan. Ze klikten meteen. Ruben nam Daan mee naar voetbalwedstrijden, leerde hem fietsen zonder zijwieltjes, hielp met huiswerk. Na twee jaar vroeg hij me ten huwelijk en Daan noemde hem al snel ‘papa’.
Bram stuurde af en toe een kaartje uit Groningen of een berichtje op mijn verjaardag, maar verder bleef hij weg. Tot vorige maand.
Het was een gewone dinsdagavond toen mijn telefoon ging. Ik herkende het nummer niet meteen.
‘Hoi Lot…’
Die stem. Ik voelde mijn knieën zwak worden.
‘Bram?’
‘Ja… Ik ben terug in Amersfoort. Ik… ik wil Daan graag zien. Als dat mag.’
Mijn hoofd tolde. Waarom nu? Waarom na al die jaren?
‘Hij heeft een vader,’ zei ik scherp.
‘Ik weet het… Maar ik wil het goedmaken.’
Sindsdien woedt er een storm in mij. Ruben weet ervan – hij is begripvol, zoals altijd.
‘Het is jouw keuze, Lot,’ zei hij zacht terwijl we samen op de bank zaten. ‘Maar vergeet niet wat Daan voelt.’
En nu zitten we hier aan tafel, Daan tegenover me, zijn gezicht gesloten.
‘Daan…’ begin ik voorzichtig. ‘Soms maken mensen fouten. Soms lopen dingen anders dan je hoopt. Maar Bram is nog steeds je vader.’
Hij kijkt me eindelijk aan, zijn ogen vol woede en verdriet.
‘Waarom wil jij hem eigenlijk weer zien?’ vraagt hij fel.
Ik slik. ‘Omdat… omdat ik wil weten of we nog iets kunnen herstellen. Voor jou, voor mezelf misschien ook.’
Hij springt op van zijn stoel en stormt naar boven. De deur slaat dicht met een klap die door merg en been gaat.
Die nacht lig ik wakker naast Ruben, die zachtjes ademt in het donker.
‘Denk je dat ik egoïstisch ben?’ fluister ik.
Ruben draait zich om en slaat zijn arm om me heen.
‘Nee,’ zegt hij beslist. ‘Je bent menselijk.’
De dagen daarna probeer ik Daan te bereiken, maar hij ontwijkt me steeds. Op school vertelt zijn mentor dat hij stiller is dan normaal.
Op een regenachtige zaterdagmiddag besluit ik het gesprek met Bram aan te gaan zonder Daan erbij. We spreken af in een café aan het Eemplein.
Bram ziet er ouder uit – grijzer haar, diepere rimpels rond zijn ogen.
‘Hoe gaat het met hem?’ vraagt hij meteen.
‘Hij wil je niet zien,’ zeg ik eerlijk.
Bram knikt langzaam, tranen glinsteren in zijn ogen.
‘Ik snap het… Ik heb alles verpest.’
We praten urenlang over vroeger, over spijt en gemiste kansen. Over hoe hij zichzelf kwijt was en nu pas beseft wat hij heeft laten liggen.
Als ik thuiskom zit Daan op de bank met Ruben naast zich.
‘Mam…’ zegt Daan zachtjes. ‘Wil je me vertellen waarom je zo graag wilt dat ik Bram zie?’
Ik ga naast hem zitten en pak zijn hand vast.
‘Omdat iedereen fouten maakt,’ zeg ik zacht. ‘En soms verdient iemand een tweede kans.’
Daan kijkt naar Ruben, die knikt bemoedigend.
‘Misschien… misschien wil ik hem ooit wel ontmoeten,’ fluistert Daan dan.
Ik voel tranen branden achter mijn ogen – van opluchting, verdriet en hoop tegelijk.
’s Avonds lig ik wakker en vraag me af: Kunnen we ooit echt opnieuw beginnen? Of blijven sommige wonden altijd open? Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen je eigen hart en dat van je kind?