Tussen twee vuren: Hoe ik mijn zus vasthield terwijl mijn leven uit elkaar viel

‘Marloes, alsjeblieft, ik weet niet waar ik anders heen moet.’

De stem van mijn zus Sanne trilt aan de andere kant van de lijn. Het is half twaalf ’s avonds en ik zit in mijn pyjama op de bank, een mok lauwe thee in mijn handen. Mijn man Jeroen is net naar boven gegaan, moe van weer een lange dag op kantoor. Ik voel mijn hart bonzen in mijn borst. ‘Natuurlijk, San. Kom maar gewoon hierheen,’ zeg ik, zonder aarzeling. Maar diep vanbinnen weet ik dat dit het begin is van iets wat alles zal veranderen.

Tien minuten later staat ze voor de deur, haar ogen rood van het huilen, haar jas slordig dichtgeknoopt. Achter haar staat een halfvolle koffer en een plastic tas van Albert Heijn. ‘Het spijt me zo, Marloes,’ fluistert ze terwijl ze naar binnen schuifelt. Ik trek haar in een omhelzing, voel hoe haar schouders schokken. ‘Je hoeft je niet te verontschuldigen. Je bent mijn zus.’

De eerste nacht slaapt Sanne op de logeerkamer. Ik lig wakker naast Jeroen, die stilletjes zucht en zich omdraait. ‘Dit gaat niet makkelijk worden,’ mompelt hij. Ik weet dat hij gelijk heeft. We hebben net een huis gekocht in Utrecht, zijn bezig met IVF en proberen ons eigen leven op te bouwen. Maar hoe kan ik Sanne weigeren? Zij is altijd degene geweest die voor mij opkwam toen we klein waren, die me beschermde tegen pestkoppen op het schoolplein.

De dagen erna verandert ons huis langzaam. Sanne’s spullen verspreiden zich door de gang, haar stem klinkt steeds vaker in de keuken. Ze huilt veel, vooral ’s avonds als ze denkt dat niemand het hoort. Jeroen wordt stiller, trekt zich terug achter zijn laptop. Op een avond, als Sanne vroeg naar bed is gegaan, kijkt hij me aan met die blik die ik zo goed ken.

‘Hoe lang blijft ze hier, Marloes?’

Ik slik. ‘Tot ze weer op haar benen staat. Ze heeft niemand anders.’

‘En wij dan? Ons leven staat ook stil zo.’

Zijn woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Maar ik kan niet kiezen tussen hem en Sanne. Niet nu.

De weken verstrijken. Sanne vindt geen werk; haar ex-man weigert alimentatie te betalen en de schulden stapelen zich op. Ik help haar met sollicitatiebrieven, ga mee naar het UWV, leen haar geld dat we eigenlijk niet kunnen missen. Mijn moeder belt elke dag om te vragen hoe het gaat, maar biedt geen hulp – zij woont met haar nieuwe vriend in Spanje en vindt alles ‘te ingewikkeld’.

Op een regenachtige woensdagmiddag barst de bom. Jeroen komt thuis en vindt Sanne huilend op de bank, weer een afwijzing in haar handen. Hij kijkt mij aan, zijn gezicht gespannen.

‘Dit kan zo niet langer, Marloes! Ons huwelijk lijdt eronder. Jij bent alleen nog maar met haar bezig.’

Sanne kijkt verschrikt op. ‘Sorry… Ik wil echt niet storen…’

Ik voel me verscheurd. ‘Jeroen, ze heeft hulp nodig! Wat moet ik dan doen? Haar op straat zetten?’

‘Nee, maar dit is óns huis! Wij hebben ook problemen!’

Die nacht slapen we alle drie slecht. Ik hoor Sanne zachtjes snikken door de muur heen; Jeroen ligt roerloos naast me, zijn rug naar mij toe gekeerd.

De volgende ochtend zit ik aan de keukentafel met Sanne. Haar ogen zijn dik en rood.

‘Misschien moet ik toch maar naar zo’n opvanghuis gaan,’ zegt ze zacht.

‘Nee,’ zeg ik fel. ‘Je hoort bij mij.’

Maar diep vanbinnen weet ik dat het waar is: ik kan niet iedereen redden zonder mezelf te verliezen.

Op een dag krijg ik een telefoontje van het ziekenhuis: onze IVF-poging is mislukt. Ik breek voor het eerst in maanden in tranen uit, midden in de woonkamer. Sanne komt naast me zitten en pakt mijn hand vast.

‘Het spijt me zo, Marloes… Dit is allemaal mijn schuld.’

‘Nee,’ snik ik. ‘Jij bent niet de reden dat dit gebeurt.’ Maar ergens voel ik wrok opborrelen – als zij er niet was geweest, had ik misschien meer rust gehad, meer tijd voor Jeroen…

De spanningen lopen verder op tot het onvermijdelijke gebeurt: Jeroen pakt zijn spullen en vertrekt voor een paar dagen naar zijn broer in Amersfoort.

‘Ik kan dit niet meer,’ zegt hij vlak voordat hij de deur dichttrekt.

Sanne kijkt me aan met grote ogen vol schuldgevoel en verdriet.

‘Misschien moet ik echt weggaan…’

Ik schud mijn hoofd, maar mijn hart voelt loodzwaar.

Die avond zitten we samen aan tafel, zwijgend tegenover elkaar. De stilte is ondraaglijk.

‘Weet je nog,’ zegt Sanne ineens zacht, ‘hoe we vroeger samen hutten bouwden in het bos achter oma’s huis? Toen was alles zo simpel.’

Ik glimlach flauwtjes door mijn tranen heen. ‘Ja… Toen was jij altijd degene die mij uit de boom hielp als ik vastzat.’

Ze knijpt in mijn hand. ‘Nu ben jij degene die mij redt.’

Maar wie redt mij?

Na weken vol spanning en verdriet besluit Sanne uiteindelijk toch naar een opvanghuis te gaan – niet omdat ze dat wil, maar omdat ze ziet dat ik anders alles verlies waar ik voor heb gevochten.

Op de dag van haar vertrek omhelzen we elkaar lang in de gang.

‘Dank je wel dat je me hebt opgevangen,’ fluistert ze.

‘Je blijft altijd mijn zus,’ zeg ik met gebroken stem.

Als de deur achter haar dichtvalt, voel ik me leeg én schuldig tegelijk – opgelucht dat er weer ruimte is voor mezelf en Jeroen, maar verscheurd omdat ik haar heb laten gaan.

Jeroen komt die avond thuis en slaat zijn armen om me heen zonder iets te zeggen. We weten allebei dat niets ooit meer hetzelfde zal zijn.

Soms vraag ik me af: hoeveel kun je geven voordat je jezelf kwijtraakt? En wat betekent familie als je moet kiezen tussen jezelf en degene van wie je houdt?