Tussen Twee Zonen: De Prijs van Ambitie en Vergelijking

‘Waarom kan jij niet gewoon een beetje meer zijn zoals Gijs?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer het te verbergen. Zacharias kijkt me aan met die grote, donkere ogen van hem, vol onbegrip en iets wat ik niet wil zien: teleurstelling. Het is weer zo’n ochtend in ons rijtjeshuis in Amersfoort. De regen tikt tegen het raam, de geur van verse koffie mengt zich met de spanning in de keuken.

‘Mam, ik doe mijn best,’ zegt hij zachtjes. Zijn stem is bijna onhoorbaar, verloren tussen het gerommel van Gijs die boven zijn voetbalschoenen zoekt. Gijs, altijd haastig, altijd luidruchtig, altijd… perfect. Tenminste, zo lijkt het.

Ik weet dat ik niet eerlijk ben. Maar wat moet ik dan? Op school krijg ik steeds weer te horen dat Zacharias achterloopt. Zijn cijfers zijn matig, hij heeft moeite met rekenen en lezen. Zijn leraren zeggen dat hij dromerig is, afwezig. ‘Hij heeft potentie, maar hij moet harder werken,’ zeggen ze dan. En elke keer als ik dat hoor, voel ik een steek van schaamte. Wat doe ik verkeerd?

Gijs daarentegen lijkt alles moeiteloos te doen. Hij is aanvoerder van het voetbalteam, haalt achten en negens, heeft een vriendengroep waar je u tegen zegt. Zelfs mijn man, Pieter, kan het niet laten om hem te prijzen aan tafel. ‘Goed gedaan, jongen!’, roept hij als Gijs thuiskomt met een beker of een certificaat. Zacharias kijkt dan altijd weg.

‘Zach, je moet gewoon wat meer je best doen,’ zeg ik weer, terwijl ik zijn boterhammen in zijn broodtrommel stop. ‘Gijs doet het toch ook?’

Hij knikt zwijgend en pakt zijn tas. Ik zie hoe zijn schouders hangen als hij de deur uitloopt. Even overweeg ik hem na te roepen, hem te zeggen dat ik van hem hou, maar de woorden blijven steken.

De dagen gaan voorbij in een waas van huiswerkbegeleiding, ouderavonden en voetbalwedstrijden. Ik probeer Zacharias te helpen met zijn huiswerk, maar het eindigt vaak in frustratie. ‘Waarom snap je dit nou niet? Het is toch niet zo moeilijk!’ Mijn stem klinkt scherper dan bedoeld.

Op een avond hoor ik Pieter en Gijs lachen in de woonkamer. Ze kijken samen naar een samenvatting van Ajax – PSV. Zacharias zit boven op zijn kamer. Ik besluit naar hem toe te gaan.

‘Mag ik binnenkomen?’ vraag ik zachtjes.

Hij knikt zonder op te kijken van zijn stripboek.

‘Hoe gaat het?’

‘Goed.’

‘Echt?’

Hij haalt zijn schouders op. ‘Ik weet niet wat ik moet doen om jou blij te maken.’

Die woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Ik wil iets zeggen, hem geruststellen, maar in plaats daarvan zeg ik: ‘Misschien moet je gewoon wat harder proberen.’

Hij draait zich om en kijkt me aan. ‘Misschien moet jij stoppen met mij steeds met Gijs te vergelijken.’

Ik ben met stomheid geslagen. Hij heeft gelijk. Maar hoe stop je met vergelijken als je alleen maar wilt dat je kind gelukkig wordt? Of is het eigenlijk mijn eigen geluk dat ik najaag?

De weken verstrijken en de spanning groeit. Op een dag komt Zacharias thuis met een onvoldoende voor wiskunde. Ik ontplof.

‘Dit kan zo niet langer! Je moet naar bijles! Je moet…’

‘Ik wil niet meer!’ schreeuwt hij ineens terug. Zijn stem galmt door het huis. Pieter en Gijs komen geschrokken de keuken binnen.

‘Wat is hier aan de hand?’ vraagt Pieter streng.

‘Laat maar,’ zegt Zacharias en stormt naar boven.

Die avond eten we zwijgend. Gijs probeert het gesprek op gang te brengen door over zijn voetbalwedstrijd te praten, maar niemand luistert echt.

Later die nacht hoor ik zacht gesnik uit Zacharias’ kamer. Ik sluip naar binnen en vind hem opgerold onder zijn dekens.

‘Zach…’

‘Laat me met rust.’

Ik ga naast hem zitten en streel zijn haar zoals ik vroeger deed toen hij klein was.

‘Het spijt me,’ fluister ik. ‘Ik weet niet altijd hoe ik een goede moeder moet zijn.’

Hij zegt niets, maar draait zich langzaam naar me toe.

De volgende dag besluit ik hulp te zoeken. Ik maak een afspraak bij de schoolpsycholoog. Tijdens het gesprek vertelt Zacharias hoe hij zich altijd minder voelt dan Gijs, hoe hij bang is om mij teleur te stellen.

‘Ik wil gewoon dat mama trots op me is,’ zegt hij zachtjes tegen de psycholoog.

Mijn hart breekt.

Thuis probeer ik dingen anders te doen. Ik prijs Zacharias voor kleine dingen: als hij zijn kamer opruimt, als hij een grappige tekening maakt, als hij een goed gesprek voert met zijn oma aan de telefoon.

Maar de schade is al aangericht. De broers praten nauwelijks nog met elkaar. Gijs voelt zich buitengesloten omdat alle aandacht nu naar Zacharias gaat.

Op een avond barst Gijs uit:

‘Waarom draait alles ineens om Zach? Ik doe toch ook mijn best?’

Pieter probeert te bemiddelen, maar het lukt niet echt.

De sfeer in huis is gespannen. Iedereen loopt op eieren.

Op een dag komt er een brief van school: Zacharias mag meedoen aan een kunstwedstrijd. Hij twijfelt of hij mee zal doen.

‘Wat als ik weer faal?’ vraagt hij.

‘Je hoeft niet te winnen,’ zeg ik voorzichtig. ‘Het gaat erom dat je iets doet wat je leuk vindt.’

Voor het eerst zie ik een sprankje hoop in zijn ogen.

De dag van de wedstrijd breekt aan. We zitten met z’n allen in het buurthuis waar de tekeningen worden tentoongesteld. Zacharias’ werk hangt naast dat van andere kinderen; kleurrijk, vol fantasie.

Hij wint geen prijs, maar krijgt wel complimenten van de jury over zijn originele stijl.

Op weg naar huis zegt hij zachtjes: ‘Ik vond het eigenlijk best leuk.’

Gijs kijkt hem aan en zegt: ‘Je bent echt goed in tekenen, Zach.’

Voor het eerst in maanden glimlachen ze naar elkaar.

’s Avonds lig ik wakker in bed en denk na over alles wat er gebeurd is. Mijn ambitie om Zacharias te laten uitblinken zoals Gijs heeft ons bijna uit elkaar gedreven.

Waarom willen we als ouders zo graag dat onze kinderen elkaar evenaren? Is liefde niet genoeg?

Misschien is het tijd om mijn verwachtingen los te laten en gewoon trots te zijn op wie ze zijn – allebei op hun eigen manier.