Uit het ziekenhuis met drie: Een verhaal over onverwachte vreugde en strijd

‘Je liegt, Maaike! Je liegt gewoon tegen me!’ Mijn stem trilt, ik hoor het zelf. De witte muren van de ziekenhuiskamer lijken op me af te komen. Maaike draait haar hoofd weg, haar ogen rood van het huilen. ‘Ik kon het je niet vertellen, Bas. Ik was zó bang dat je zou weglopen.’

Het is 3 februari 2022. Buiten sneeuwt het zachtjes, maar binnen is het allesbehalve rustig. Ik had gedacht dat we vandaag gewoon ons tweede kind zouden verwelkomen. Maar toen de gynaecoloog, dokter Van Dijk, met een brede glimlach binnenkwam en zei: ‘Gefeliciteerd, jullie krijgen er drie!’, voelde ik mijn benen onder me wegzakken.

‘Drie?’ had ik gestameld. ‘Hoe bedoelt u… drie?’

Maaike had haar hand op mijn arm gelegd, maar ik trok me terug. ‘Je wist dit al langer, hè? Waarom heb je niks gezegd?’

Ze snikte. ‘Ik wilde je niet bang maken. Je hebt het al zo druk met je werk…’

Werk. Ja, mijn baan bij de gemeente Utrecht slokt me op. Lange dagen, korte nachten. En nu dit. Drie baby’s. Drie monden extra om te voeden, drie harten om voor te zorgen.

De uren daarna zijn een waas. De bevalling verloopt moeizaam; onze oudste dochter Lotte zit thuis bij mijn schoonmoeder en weet van niets. Ik voel me schuldig dat ik haar niet heb voorbereid op deze storm die ons gezin zal overspoelen.

Als ik eindelijk de drie kleine meisjes zie – Noor, Fien en Saar – voel ik iets breken in mijn borstkas. Liefde en paniek vechten om voorrang. Ze zijn zo klein, zo kwetsbaar. Noor ademt moeilijk; ze wordt meteen naar de couveuse gebracht.

‘Bas, kijk nou…’ Maaike’s stem is schor van het huilen. Ze reikt naar mijn hand en voor het eerst sinds maanden laat ik haar toe.

De dagen in het ziekenhuis zijn zwaar. Mijn moeder komt langs, haar gezicht streng als altijd. ‘Hoe ga je dit doen, jongen? Je werkt te veel. Je hebt nooit tijd voor Lotte gehad, laat staan voor vier kinderen.’

‘Mam, ik weet het niet,’ fluister ik. ‘Ik weet het echt niet.’

’s Nachts lig ik wakker op de harde ziekenhuisbank naast Maaike’s bed. Ik hoor de piepjes van de monitoren, het zachte gehuil van baby’s op de gang. Mijn gedachten razen: hoe gaan we dit financieel redden? Hoe blijft ons huwelijk overeind? Kan ik een goede vader zijn voor vier kinderen?

Op dag vijf mag Noor eindelijk uit de couveuse. Ik huil als ik haar vasthoud – iets wat ik nooit eerder heb gedaan, niet eens bij Lotte’s geboorte. Maaike kijkt me aan met een mengeling van hoop en angst.

‘We moeten hulp vragen,’ zegt ze zacht.

‘Aan wie?’ vraag ik bitter. ‘Iedereen heeft zijn eigen leven.’

‘We kunnen dit niet alleen, Bas.’

De weken daarna zijn een chaos van voedingen, luiers en slapeloze nachten. Lotte is jaloers; ze trekt zich terug en wil niet meer met me praten. Op een avond barst ze uit: ‘Jullie houden niet meer van mij! Alles draait om die baby’s!’

Mijn hart breekt opnieuw. Ik probeer haar uit te leggen dat liefde niet minder wordt als je het deelt, maar ze gelooft me niet.

Maaike en ik ruziën steeds vaker. Over geld, over wie welke nacht opstaat, over mijn moeder die zich overal mee bemoeit (‘Je doet het verkeerd, Maaike!’). Op een avond schreeuwt Maaike: ‘Misschien was dit allemaal een vergissing!’

Ik sla de deur achter me dicht en loop uren door de koude Utrechtse straten. Ik denk aan vroeger – aan hoe verliefd we waren toen we samen in een klein appartementje woonden aan de Oudegracht. Alles leek toen zo simpel.

Op een dag belt mijn baas: ‘Bas, je moet kiezen. Of minder werken of je baan verliezen.’

Ik weet niet wat ik moet doen. We hebben het geld hard nodig, maar thuis stort alles in zonder mij.

In een wanhoopspoging vraag ik hulp aan mijn zus Marieke. Ze komt logeren en neemt Lotte mee naar de speeltuin, zodat Maaike kan slapen en ik even kan ademen.

Langzaam ontstaat er iets nieuws in ons gezin: een soort rauwe eerlijkheid. We zeggen tegen elkaar als het niet gaat; we huilen samen als we het niet meer zien zitten.

Op een avond zit ik met Lotte op haar kamer. Ze kijkt me aan met grote ogen.

‘Papa, ga je ooit weer lachen?’

Ik slik en trek haar dicht tegen me aan.

‘Ik weet het niet, meisje,’ fluister ik. ‘Maar ik beloof dat ik blijf proberen.’

De maanden verstrijken. Noor groeit aan; Fien lacht als eerste; Saar slaapt eindelijk door. Maaike en ik vinden elkaar langzaam terug – niet zoals vroeger, maar anders, dieper misschien.

Op de eerste verjaardag van de drieling zitten we met z’n allen in het park. Mijn moeder lacht zelfs – iets wat zelden gebeurt – en Lotte speelt met haar zusjes alsof ze nooit anders heeft geweten.

Ik kijk naar mijn gezin en voel tranen branden achter mijn ogen.

Was dit wat ik wilde? Nee. Maar misschien is dat juist wat het leven zo bijzonder maakt: dat je soms struikelt over geluk op plekken waar je het nooit had gezocht.

Hebben jullie ooit zo’n onverwachte wending meegemaakt? Hoe ga je om met angst voor de toekomst als alles ineens anders loopt dan je dacht?