Van Droom naar Werkelijkheid: Het Onstuimige Leven in een Klushuis met een Eigenwijze Dochter
‘Waarom moet jij altijd alles op jouw manier doen, Lotte?’ Mijn stem trilt terwijl ik de deur van haar slaapkamer dichttrek. Het is alweer de derde avond deze week dat ze weigert haar pyjama aan te trekken. Ze kijkt me aan met die grote, koppige ogen van Bas – mijn man – en ik voel de frustratie in mijn borst branden. ‘Omdat ik het koud heb in die stomme pyjama!’, roept ze terug. Ik zucht diep, leun tegen de muur en vraag me af waar het mis is gegaan. Was dit niet het leven waar ik altijd van droomde?
Toen Bas en ik vijf jaar geleden dat oude herenhuis in Lombok kochten, was ik zwanger van Lotte. We waren jong, verliefd en naïef. ‘We maken er samen iets moois van,’ zei Bas terwijl hij de sleutels omhoog hield. Ik zag het al helemaal voor me: witte muren, houten vloeren, een tuin vol bloemen en kinderen die lachend door het huis renden. Maar de werkelijkheid was anders. De muren waren vochtig, de vloer kraakte bij elke stap en de tuin was een wildernis vol brandnetels.
‘Weet je zeker dat we dit aankunnen?’ vroeg ik die eerste avond, terwijl we op een matras op de grond sliepen. Bas lachte zijn zorgeloze lach. ‘Tuurlijk, El. We doen het samen.’
Maar samen voelde vaak als alleen. Terwijl Bas tot laat werkte – hij was net partner geworden bij een advocatenkantoor – zat ik thuis met Lotte, die huilde om alles en niets. De verbouwing liep uit, geld raakte op, en mijn geduld was dunner dan het behang dat van de muren bladderde.
Mijn moeder kwam vaak langs. ‘Vroeger luisterde jij altijd zo goed,’ zei ze dan, terwijl ze Lotte probeerde te kalmeren. ‘Misschien moet je wat strenger zijn.’ Maar als ik streng was, werd Lotte alleen maar bozer. En als ik haar haar zin gaf, voelde ik me schuldig tegenover mezelf.
Op een dag, toen Lotte drie was, vond ik haar in de tuin – haar gezicht onder de modder, haar jurk gescheurd. Ze had een gat gegraven naast de appelboom. ‘Ik zoek schatten, mama!’ riep ze trots. Ik wilde boos worden, maar iets in haar blik hield me tegen. Ze was zo vol leven, zo anders dan ik ooit geweest was.
Toch bleef het moeilijk. Elke dag voelde als een strijd: tegen het huis, tegen Lotte, tegen mezelf. Bas merkte het ook. ‘Je bent veranderd,’ zei hij op een avond toen we samen op de bank zaten tussen dozen vol gereedschap en speelgoed. ‘Je lacht niet meer zoals vroeger.’
‘Misschien ben ik gewoon moe,’ antwoordde ik zacht.
De ruzies werden frequenter. Over geld, over opvoeding, over wie er nu weer naar de bouwmarkt moest. Op een avond barstte ik in tranen uit toen Bas zei dat hij zich niet meer thuis voelde in ons huis. ‘Ik ook niet,’ snikte ik. ‘Ik voel me nergens meer thuis.’
De volgende ochtend vond ik een briefje op het aanrecht: ‘Ik slaap vannacht bij Mark.’ Mark was zijn beste vriend sinds de middelbare school. Mijn hart bonsde in mijn keel. Was dit het einde? Had ik alles kapotgemaakt?
Lotte merkte de spanning natuurlijk ook. Ze werd nog opstandiger, gooide haar eten door de kamer en schreeuwde als ik haar naar bed bracht. Op een avond kroop ze stilletjes naast me op de bank en fluisterde: ‘Ben je boos op mij?’
Mijn hart brak. Ik trok haar tegen me aan en voelde haar kleine lijfje trillen van verdriet. ‘Nee lieverd,’ fluisterde ik terug. ‘Ik ben gewoon even heel moe.’
Die nacht lag ik wakker en dacht aan vroeger – aan hoe mijn moeder altijd alles onder controle leek te hebben, hoe ons huis altijd schoon was en hoe mijn broer en ik nooit durfden tegendraads te zijn. Maar was dat echt geluk? Of was het gewoon schijn?
Langzaam begon er iets te veranderen in mij. Ik liet het idee van perfectie los – beetje bij beetje. Ik liet Lotte haar gang gaan in de tuin; samen plantten we bloemen tussen het onkruid. Ik schilderde de muren niet langer spierwit, maar koos voor warme kleuren die vlekken konden verbergen.
Bas kwam na een paar dagen terug. Hij keek me aan met vermoeide ogen en zei: ‘Misschien moeten we hulp zoeken.’ We gingen samen praten met een relatietherapeut – iets wat ik nooit had gedacht te doen. We leerden luisteren naar elkaar, naar Lotte, naar onszelf.
Het huis werd langzaam ons thuis – niet omdat alles af was, maar omdat we leerden leven met de chaos. Op zaterdag bakten we pannenkoeken in een keuken zonder plinten; op zondag bouwden we hutten van dekens in de woonkamer.
Lotte bleef eigenwijs – ze klom in bomen, maakte ruzie met buurkinderen en vroeg honderd keer per dag waarom dingen waren zoals ze waren. Maar ik leerde haar bewonderen om haar kracht en nieuwsgierigheid.
Op een dag stond ze voor me met een zelfgemaakte tekening: ons gezin voor het huis, met grote glimlachen op onze gezichten en overal bloemen – zelfs tussen de scheuren in de muur.
‘Kijk mama,’ zei ze trots. ‘Ons huis is mooi omdat wij er wonen.’
Ik huilde van geluk en verdriet tegelijk – om alles wat ik had losgelaten en alles wat ik had gevonden.
Soms vraag ik me nog steeds af: Had mijn leven makkelijker kunnen zijn als alles volgens plan was gegaan? Misschien wel. Maar zou ik dan zoveel hebben geleerd over liefde, geduld en loslaten?
Wat denken jullie: is geluk iets wat je maakt of iets wat je accepteert?