Van Eén naar Drie: Het Onverwachte Wonder van Mijn Leven
‘Nee, dit kan niet waar zijn…’ hoorde ik mezelf fluisteren, terwijl de gynaecoloog haar bril iets hoger op haar neus duwde en naar het scherm wees. “Kijk maar, meneer Van Dijk, hier… en hier… en hier.” Mijn vrouw, Marloes, kneep mijn hand bijna fijn. Haar ogen waren groot van ongeloof. “Drie?” stamelde ze. “Drie baby’s?”
Het was een regenachtige dinsdag in maart, typisch Nederlands weer. We zaten in het ziekenhuis in Utrecht voor een routine-echo. We verwachtten ons tweede kind, na bijna vijf jaar wachten sinds onze zoon Bram was geboren. We hadden alles gepland: de babykamer was geverfd, de wieg stond klaar, en Bram had al een grotebroer-T-shirt gekregen. Maar niemand had ons voorbereid op dit moment.
De arts glimlachte voorzichtig. “Ja, mevrouw Van Dijk. U bent zwanger van een drieling.”
Ik voelde mijn hartslag in mijn keel bonzen. Mijn gedachten schoten alle kanten op: drie kinderen tegelijk? Hoe dan? Hoe gaan we dat doen? We wonen in een rijtjeshuis in Amersfoort, met net genoeg ruimte voor vier. Mijn baan als docent Nederlands op het lyceum was stabiel, maar niet bepaald riant betaald. Marloes werkte parttime als verpleegkundige in het Meander Medisch Centrum. We hadden net genoeg om rond te komen, maar nu…
Marloes begon te huilen. Niet van blijdschap, maar van pure paniek. “Hoe moeten we dit doen, Sander?” snikte ze. “We hebben niet eens genoeg stoelen aan tafel!”
Ik probeerde haar te troosten, maar voelde zelf de tranen prikken. De arts legde haar hand op Marloes’ schouder. “Het is veel, dat begrijp ik. Maar u staat er niet alleen voor.”
De weken daarna waren een waas van ziekenhuisbezoeken, extra echo’s en gesprekken met familie. Mijn moeder, altijd nuchter, zei: “Ach jongen, je opa kwam uit een gezin van elf. Jullie redden het wel.” Maar mijn schoonmoeder was minder gerust: “Drie tegelijk? Dat is niet normaal! Jullie moeten verhuizen!”
Bram begreep er weinig van. “Krijg ik nu drie broertjes?” vroeg hij hoopvol. “Of zusjes?”
Marloes en ik kregen steeds meer ruzie. Ze was moe, misselijk en bang voor complicaties. Ik probeerde sterk te zijn, maar voelde me machteloos. Op een avond barstte de bom.
“Jij doet alsof alles wel goedkomt!” schreeuwde Marloes terwijl ze de deur van de slaapkamer dichtgooide. “Maar ik ben degene die ze moet dragen! Jij hoeft alleen maar te werken en te slapen!”
Ik bleef verslagen achter in de woonkamer, tussen de stapels folders over meerlingen en babyspullen die we nooit gedacht hadden nodig te hebben.
De maanden kropen voorbij. De zwangerschap verliep zwaar; Marloes moest uiteindelijk opgenomen worden vanwege hoge bloeddruk en dreigende vroeggeboorte. Ik bracht Bram elke ochtend naar school, werkte halve dagen en reed daarna naar het ziekenhuis om bij Marloes te zijn.
Op een ochtend – het was 2 juli, de zon scheen fel door het raam van haar kamer – werd ik gebeld door de verpleging: “Meneer Van Dijk, u moet nu komen.”
Ik vloog naar het ziekenhuis, mijn hart in mijn keel. Marloes lag bleek en zwetend op bed. “Ze komen,” fluisterde ze.
De bevalling was chaotisch en snel. In een waas van felle lampen, piepende apparaten en gehaaste stemmen werden onze drie dochters geboren: Noor, Lotte en Fien. Ze waren klein, teer en moesten meteen naar de couveuse.
Toen ik ze voor het eerst zag liggen – drie piepkleine meisjes met slangen en piepende monitors – brak er iets in mij. Ik voelde me schuldig dat ik ooit had getwijfeld of we dit aankonden.
De weken daarna leefden we tussen huis en ziekenhuis. Bram mocht zijn zusjes pas na twee weken zien; hij keek vol ontzag naar de kleine lichaampjes achter glas.
Thuis was niets meer hetzelfde. De nachten waren gebroken door voedingen en gehuil; overdag probeerden we een ritme te vinden tussen luiers verschonen, flesjes geven en Bram aandacht geven.
Familie en vrienden kwamen helpen, maar soms voelde ik me meer alleen dan ooit. Marloes was veranderd; ze was stiller, sneller geïrriteerd. Op een avond zat ze huilend op de bank.
“Ik kan dit niet meer,” snikte ze. “Ik ben zo moe… Ik voel me geen goede moeder.”
Ik wist niet wat ik moest zeggen. Ik voelde hetzelfde: uitgeput, onzeker, bang dat we onze kinderen tekortdeden.
Toch gingen we door – dag na dag, nacht na nacht. Langzaam groeiden Noor, Lotte en Fien sterker; hun eerste lachjes waren als zonnestralen na maanden regen.
Na een jaar konden we eindelijk zeggen dat we een gezin waren geworden – chaotisch, luidruchtig, maar vol liefde.
Soms kijk ik naar Marloes als ze met de meisjes speelt en vraag ik me af hoe we dit hebben overleefd. Was het geluk? Doorzettingsvermogen? Of gewoon omdat je als ouder geen keuze hebt?
Nu zijn Noor, Lotte en Fien bijna vier jaar oud. Bram is hun grote held; ons huis is altijd vol lawaai en rommel, maar ook vol warmte.
En soms – als ik ’s avonds in stilte naar mijn slapende kinderen kijk – vraag ik me af: hoe dun is de lijn tussen wanhoop en geluk? En hoeveel kan een mens eigenlijk aan voordat hij breekt… of juist sterker wordt?
Wat denken jullie: maakt zo’n onverwachte wending je kapot of juist compleet?