Vastgelopen tussen vier muren: Mijn vader wil niet verkopen, mijn broer wil niet blijven
‘Waarom moet ík altijd degene zijn die het oplost?’ Mijn stem trilt terwijl ik de telefoon stevig tegen mijn oor druk. Aan de andere kant van de lijn hoor ik het korte, geïrriteerde zuchten van mijn broer, Jeroen. ‘Omdat jij altijd alles regelt, Eva. Pap luistert alleen naar jou.’
Ik kijk naar buiten, naar de regen die onophoudelijk tegen het raam tikt. Mijn man Bas zit zwijgend aan de keukentafel, zijn handen om een kop lauwe koffie geklemd. Het is alsof de hele wereld in slow motion beweegt, terwijl mijn hoofd overuren draait.
‘Jeroen, ik kan niet alles dragen. Jij woont nu al maanden bij pap, maar je doet alsof je een gast bent in je eigen ouderlijk huis. Hij is oud, hij heeft hulp nodig. Maar jij…’
‘Ik kan het gewoon niet, Eva! Hij is zo koppig. Elke dag ruzie over kleine dingen: de krant, het eten, zelfs over de stand van de thermostaat. Ik word er gek van!’
Ik hoor hoe hij zijn adem inhoudt. ‘En nu wil hij het huis niet verkopen. Alsof hij denkt dat alles blijft zoals het was. Maar mam is er niet meer. Het huis is veel te groot voor hem alleen.’
Ik sluit mijn ogen. De herinnering aan mama’s begrafenis is nog vers. Hoe we daar stonden, Jeroen en ik, hand in hand, terwijl pap met lege ogen naar de kist staarde. Sindsdien lijkt het huis alleen maar voller geworden met verdriet en stiltes.
‘Misschien moeten we gewoon accepteren dat pap niet weg wil,’ zeg ik zachtjes.
‘En wat dan? Jij blijft in dat kleine appartementje zitten met Bas? Je weet dat jullie daar niet kunnen blijven als jullie ooit kinderen willen.’
Ik voel een steek van schuld. Bas en ik hebben het er vaak over gehad: een groter huis, misschien zelfs een tuin. Maar de huizenmarkt is krankzinnig. Alles is te duur of te klein of te ver weg van ons werk in Utrecht.
Bas kijkt me aan, zijn blik vol zorgen. ‘Eva, je hoeft dit niet alleen te doen,’ zegt hij zachtjes als ik ophang.
‘Maar wie dan wel?’ fluister ik terug.
De dagen daarna zijn gevuld met gespannen gesprekken en half afgemaakte plannen. Pap weigert pertinent om te verkopen. ‘Dit is mijn thuis,’ zegt hij steeds weer. ‘Hier heb ik met jullie moeder geleefd. Ik ga hier niet weg.’
Jeroen pakt steeds vaker zijn spullen en slaapt bij vrienden. Ik zie hoe pap steeds eenzamer wordt, maar ook hoe hij zich vastklampt aan elk meubelstuk, elke foto aan de muur.
Op een avond zit ik met Bas op de bank. ‘We kunnen hier niet blijven wonen,’ zegt hij voorzichtig. ‘De huur gaat weer omhoog en we hebben geen ruimte meer.’
‘Dus wat stel je voor?’ vraag ik, mijn stem schor van vermoeidheid.
‘Misschien… misschien kunnen we tijdelijk bij je vader intrekken? Totdat we iets anders vinden?’
Het idee voelt als een klap in mijn gezicht. Terug naar het huis waar ik ben opgegroeid, waar elke kamer ruikt naar herinneringen en gemiste kansen.
Toch weet ik dat Bas gelijk heeft. We hebben geen andere keus.
De volgende dag bel ik Jeroen weer op. ‘Weet je wat? Bas en ik komen bij pap wonen. Jij hoeft er niet meer te zijn als je dat niet wilt.’
Er valt een lange stilte aan de andere kant van de lijn.
‘Ben je zeker?’ vraagt Jeroen uiteindelijk.
‘Nee,’ geef ik eerlijk toe. ‘Maar wat moeten we anders?’
Jeroen lacht schamper. ‘Succes ermee. Je weet dat pap niet makkelijk is.’
‘Dat weet ik.’
De weken daarna zijn een waas van dozen inpakken, meubels uitzoeken en eindeloze discussies met pap over wie waar mag slapen en wat er met mama’s spullen moet gebeuren.
Op een avond zitten we met z’n drieën aan tafel: pap, Bas en ik. Pap staart naar zijn bord stamppot alsof hij elk moment kan gaan huilen.
‘Waarom willen jullie hier eigenlijk wonen?’ vraagt hij plotseling.
Ik slik. ‘Omdat we nergens anders heen kunnen, pap.’
Hij knikt langzaam. ‘Jullie moeder zou dit nooit gewild hebben.’
‘Misschien niet,’ zeg ik zachtjes. ‘Maar ze zou ook niet gewild hebben dat jij hier alleen achterbleef.’
Pap kijkt me aan, zijn ogen waterig. ‘Ik mis haar zo verschrikkelijk, Eva.’
Ik pak zijn hand vast en voel hoe broos hij is geworden.
De eerste weken samen onder één dak zijn een hel. Pap moppert over alles: het lawaai van Bas’ laptop, de geur van mijn parfum, zelfs over hoe vaak we de wc doorspoelen (‘Dat kost water!’). Bas trekt zich steeds vaker terug op onze kamer en ik voel me verscheurd tussen twee mannen die allebei hun plek proberen te vinden in een huis dat eigenlijk te vol zit met oude pijn.
Op een avond barst de bom tijdens het eten.
‘Jullie denken zeker dat jullie hier de baas zijn nu?’ snauwt pap terwijl hij met zijn vork op tafel tikt.
‘Nee pap, maar we moeten wel samenleven!’ roep ik uit.
‘Dit is mijn huis! Als het jullie niet bevalt, dan vertrekken jullie maar!’
Bas staat op en loopt zonder iets te zeggen naar boven.
Ik blijf achter met pap, die ineens heel klein lijkt in zijn grote stoel.
‘Waarom doe je zo?’ vraag ik zachtjes.
Pap haalt zijn schouders op. ‘Ik ben alles kwijtgeraakt wat belangrijk was.’
‘Wij zijn er nog,’ zeg ik voorzichtig.
Hij kijkt me aan, alsof hij me voor het eerst echt ziet sinds mama’s dood.
Die nacht lig ik wakker naast Bas.
‘We kunnen dit niet volhouden,’ fluistert hij in het donker.
‘Nee,’ geef ik toe.
De volgende dag bel ik Jeroen weer op.
‘Het werkt niet,’ zeg ik zonder omwegen.
Hij zucht diep. ‘Misschien moeten we pap toch dwingen om te verkopen.’
‘Kunnen we dat maken?’ vraag ik wanhopig.
‘Wat is het alternatief? Dat jij je huwelijk opoffert? Dat pap langzaam vereenzaamt in dat grote huis?’
We besluiten samen met pap te praten, eerlijk en zonder verwijten.
Het gesprek is zwaar. Pap huilt openlijk als we uitleggen dat niemand gelukkig wordt van deze situatie.
‘Misschien… misschien moeten we toch kijken naar iets kleiners,’ zegt hij uiteindelijk gebroken.
Het duurt maanden voordat alles geregeld is: makelaars, bezichtigingen, eindeloze papierwinkel. Maar uiteindelijk verkoopt pap het huis waar we zijn opgegroeid.
Op de dag van de verhuizing staan we met z’n allen in de lege woonkamer. Pap kijkt om zich heen en veegt een traan weg.
‘Het voelt alsof ik alles achterlaat,’ fluistert hij.
Ik sla mijn arm om hem heen. ‘We nemen elkaar mee, pap.’
Nu wonen Bas en ik eindelijk in een groter huis net buiten Utrecht; pap heeft een fijn appartement dichtbij ons gevonden en Jeroen komt vaker langs dan ooit tevoren.
Toch blijft er iets knagen: had het allemaal anders gekund? Had ik meer moeten vechten voor ons gezin? Of is loslaten soms het enige wat rest?
Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen familiegeluk en je eigen toekomst? Is er ooit echt een juiste keuze?