“Vergeet me niet: Een Moeder Verdwijnt”

‘Mam? Waar ben je nou?’

De stem van mijn dochtertje, Lotte, galmt nog na in mijn hoofd. Ik hoor haar kleine voetjes over de houten vloer rennen, haar handjes grijpen naar de deurklink van de badkamer. Maar ik ben er niet. Niet meer. Mijn telefoon trilt in mijn hand terwijl ik naar het scherm staar. ‘Honey, ik ben in Californië en de kinderen zijn bij oma. Vergeef me alsjeblieft en probeer het te begrijpen.’

Mijn vingers trillen als ik het bericht verzend. Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik voel me schuldig, laf, maar ook… opgelucht? Hoe is het zover gekomen dat ik mijn gezin achterlaat, zonder uitleg, zonder afscheid? Ik weet het niet precies. Of misschien weet ik het wel, maar wil ik het niet onder ogen zien.

‘Sanne, waar is mijn overhemd?’ hoorde ik vanochtend nog Bastiaan roepen vanuit de slaapkamer. ‘En waarom is er geen koffie gezet?’ Zijn stem klonk geïrriteerd, alsof het mijn schuld was dat hij altijd alles kwijt was. Lotte en haar broertje Daan zaten aan tafel te kibbelen over wie de laatste boterham mocht. De kat miauwde omdat zijn bakje leeg was. En ik? Ik stond erbij en keek ernaar, als een toeschouwer in mijn eigen leven.

‘Mama, mag ik vandaag bij Emma spelen?’ vroeg Lotte met grote ogen.
‘Nee, schat, vandaag niet. We moeten naar zwemles.’
‘Maar mamaaaa…’

Elke dag hetzelfde liedje. Elke dag dezelfde strijd. Ik voelde me niet meer Sanne, maar alleen nog ‘mama’ of ‘schat’. Mijn eigen naam hoorde ik nauwelijks nog. Mijn dromen? Mijn wensen? Ze waren ergens tussen de wasmanden en de boodschappenlijstjes verdwenen.

Gisteravond zat ik op de rand van het bed, terwijl Bastiaan naast me lag te scrollen op zijn telefoon. ‘Weet je nog,’ begon ik voorzichtig, ‘dat we vroeger altijd samen naar het strand gingen? Zomaar, doordeweeks?’
Hij keek niet op. ‘Ja, leuk was dat.’
‘Misschien kunnen we dat weer eens doen?’
‘Geen tijd voor nu, San. Druk met werk.’

Ik slikte mijn teleurstelling weg. Zoals altijd.

Toen ik vanochtend wakker werd, voelde alles zwaar. Mijn hoofd bonkte, mijn lijf deed pijn. Ik keek naar Bastiaan die zich omdraaide en zacht snurkte. Naar Lotte die zich in haar slaap tegen haar knuffel drukte. Naar Daan die zijn duim in zijn mond had gestopt. En ineens wist ik: als ik nu niet wegga, verdwijn ik voorgoed in deze sleur.

Dus pakte ik mijn tas. Niet veel – een paar kleren, mijn paspoort, een foto van de kinderen. Ik bracht ze naar mijn moeder in Haarlem, zonder uitleg behalve dat ik ‘even tijd voor mezelf nodig had’. Ze keek me aan met die blik die alles zegt en niets vraagt.

‘Sanne… je weet dat je altijd welkom bent,’ zei ze zacht.
Ik knikte alleen maar en liep weg voordat ze mijn tranen kon zien.

Op Schiphol voelde ik me een crimineel. Alsof iedereen kon zien wat ik van plan was. Maar niemand keek op of om – iedereen was druk met zichzelf. In het vliegtuig naar Californië zat een vrouw naast me die vroeg waar ik heen ging.
‘Weg,’ zei ik alleen maar.
Ze glimlachte begrijpend.

Nu zit ik hier in een goedkoop hostel in San Francisco, met uitzicht op een straat vol onbekenden. Mijn telefoon blijft stil – geen bericht van Bastiaan, geen gemiste oproepen van mijn moeder. Hebben ze het al gelezen? Zijn ze boos? Begrijpen ze het?

De eerste nacht slaap ik nauwelijks. Ik droom van Lotte die roept om mama, van Daan die zijn armpjes naar me uitstrekt. Ik voel me verscheurd tussen schuld en vrijheid.

Op dag twee stuur ik een bericht naar Bastiaan: ‘Het spijt me zo. Ik kon niet meer.’
Zijn antwoord komt snel: ‘Hoe kun je dit doen? Hoe kun je ons dit aandoen?’

Ik staar naar het scherm. Hoe kan ik uitleggen wat er in mij omging? Hoe vertel je iemand dat je jezelf kwijt bent geraakt in het zorgen voor anderen?

De dagen rijgen zich aaneen. Ik wandel door Golden Gate Park, kijk naar mensen die lachen en praten zonder zorgen. Ik voel me onzichtbaar en tegelijk voor het eerst in jaren weer mezelf.

Op een avond bel ik mijn moeder via WhatsApp.
‘Mam?’
Ze zucht diep aan de andere kant van de lijn.
‘Sanne… wanneer kom je terug?’
‘Ik weet het niet.’
‘De kinderen missen je.’
‘Ik mis hen ook.’
Er valt een stilte waarin alleen ons verdriet hoorbaar is.
‘Je vader begrijpt het niet,’ zegt ze dan zacht. ‘Hij zegt dat moeders hun kinderen niet zomaar achterlaten.’
‘Ik weet het,’ fluister ik.

De dagen worden weken. Bastiaan stuurt af en toe boze berichten: ‘Je bent egoïstisch’, ‘Je hebt ons kapotgemaakt’. Maar soms schrijft hij ook: ‘Kom alsjeblieft terug’, ‘We hebben je nodig’.

Ik schrijf brieven aan Lotte en Daan die ik nooit verstuur:
‘Lieve Lotte,
Weet je nog dat we samen taarten bakten op zondag? Dat mis ik zo…’

In Californië ontmoet ik mensen die hun eigen verhalen dragen – een Nederlandse vrouw die ooit haar man verliet voor een nieuwe liefde; een jonge man uit Rotterdam die zijn baan verloor en nu als barista werkt; een oudere dame uit Utrecht die haar hele leven voor anderen zorgde en nu eindelijk zichzelf leert kennen.

Langzaam begin ik te begrijpen dat ik niet alleen ben in mijn worsteling.

Na twee maanden besluit ik terug te keren naar Nederland. Niet omdat alles opgelost is, maar omdat ik mijn kinderen mis met elke vezel van mijn lijf.

Als ik thuiskom, is Bastiaan koud en afstandelijk. De kinderen rennen naar me toe – Lotte huilt, Daan klampt zich aan mijn been vast.
‘Mama, ga je weer weg?’ vraagt Lotte snikkend.
‘Nee schatje,’ fluister ik, ‘ik blijf bij jullie.’

Bastiaan kijkt me aan met ogen vol verwijt en verdriet.
‘Waarom heb je niets gezegd?’ vraagt hij uiteindelijk.
Ik haal diep adem.
‘Omdat niemand luisterde toen ik nog sprak.’

We praten urenlang – schreeuwen, huilen, zwijgen samen aan de keukentafel waar ooit alleen routine heerste.

Het zal tijd kosten om te helen – voor mij, voor Bastiaan, voor de kinderen. Maar voor het eerst voel ik dat er ruimte is om mezelf te zijn én moeder tegelijk.

Soms vraag ik me af: hoeveel vrouwen lopen rond met hetzelfde gevoel van onzichtbaarheid? En wat zou er gebeuren als we elkaar écht zouden horen?

Wat denk jij – wanneer is het genoeg geweest? Wanneer mag je kiezen voor jezelf zonder alles kwijt te raken?