Vergeten door mijn eigen kinderen: Het ultimatum van een moeder
‘Jullie laten me gewoon stikken!’ Mijn stem trilt, maar ik probeer krachtig te klinken. De stilte aan de andere kant van de tafel is oorverdovend. Mijn oudste zoon, Bas, kijkt weg, zijn handen gevouwen op zijn schoot. Anne, mijn dochter, zucht en rolt met haar ogen. Alleen Jeroen, mijn jongste, lijkt echt te luisteren, maar zelfs hij zegt niets.
Ik voel het branden achter mijn ogen. Hoe is het zover gekomen? Ik heb mijn leven aan hen gegeven. Elke boterham gesmeerd, elke traan gedroogd, elke ouderavond bijgewoond. En nu zit ik hier, 74 jaar oud, in een veel te groot huis in Amersfoort, met kapotte dakgoten en een tuin die ik niet meer kan bijhouden. Mijn heup doet pijn, mijn hart nog meer.
‘Mam, je weet dat we het druk hebben,’ zegt Anne uiteindelijk. Haar stem klinkt kil. ‘Ik heb drie kinderen en een baan. Bas werkt overuren en Jeroen…’
‘Jeroen woont in Groningen!’ vult Bas aan, alsof dat alles verklaart.
‘En ik dan?’ Mijn stem breekt. ‘Ik ben jullie moeder! Ik vraag niet om veel. Alleen een beetje hulp. Eén middagje per week…’
Ze kijken elkaar aan. Ik zie het oordeel in hun blikken: daar gaat ze weer. De lastige moeder die niet los kan laten.
De afgelopen maanden zijn zwaar geweest. Sinds de dood van hun vader, drie jaar geleden, is alles anders. Hij was altijd de brug tussen mij en de kinderen. Nu voel ik me als een eiland, langzaam wegzinkend in de zee van hun drukke levens.
Ik probeer het gesprek te sturen. ‘Luister,’ zeg ik zachter. ‘Als het zo moet… dan verkoop ik het huis. Dan ga ik naar een verzorgingshuis en gebruik ik het geld voor mezelf.’
Bas kijkt op, geschrokken. ‘Dat kun je niet menen.’
‘Jawel,’ zeg ik vastberaden. ‘Ik ben het zat om te bedelen om aandacht. Dit huis betekent niets als jullie er nooit zijn.’
Anne’s gezicht vertrekt. ‘Mam, dat is chantage.’
‘Noem het wat je wilt,’ antwoord ik. ‘Maar ik ben moe. Ik kan niet alles meer alleen.’
De spanning hangt als een mist in de kamer. Jeroen schuift ongemakkelijk op zijn stoel. ‘Misschien kunnen we iets regelen…’ begint hij voorzichtig.
‘Regelen? Jullie regelen al jaren niks!’ Mijn frustratie spat eruit voordat ik het kan tegenhouden.
Na het gesprek vertrekken ze snel. Geen knuffel, geen geruststellende woorden. Alleen de geur van hun parfum blijft achter in de gang.
Die nacht lig ik wakker in mijn bed. De stilte van het huis drukt op mijn borst. Ik denk aan vroeger: hoe ze als kleine kinderen hun armen om me heen sloegen, hoe ze me nodig hadden voor alles. Nu lijken ze me vooral tot last te vinden.
De dagen daarna hoor ik niets van ze. Geen telefoontje, geen appje. Ik probeer mezelf bezig te houden: boodschappen doen bij de Albert Heijn, een praatje maken met buurvrouw Els, maar alles voelt leeg.
Op een regenachtige woensdag belt de makelaar aan. ‘Mevrouw Van Dijk? U had interesse in een waardebepaling?’
Ik knik en laat hem binnen. Terwijl hij door het huis loopt, voel ik een steek van verdriet bij elke kamer die hij bekijkt: Bas’ oude kamer met de voetbalposters, Anne’s roze gordijnen, Jeroens verzameling stripboeken op zolder.
‘Het is een prachtig huis,’ zegt hij vriendelijk. ‘Met wat onderhoud is het zo verkocht.’
Die avond bel ik Anne. Ze neemt niet op. Ik stuur haar een bericht: “De makelaar is geweest.” Binnen vijf minuten belt ze terug.
‘Mam! Je meent het toch niet? Je kunt dat huis niet verkopen! Dat is ons ouderlijk huis!’
‘Jullie willen er toch nooit zijn,’ zeg ik zachtjes.
Ze zucht diep. ‘Weet je wat? Ik kom zaterdag langs.’
Zaterdag komt Anne inderdaad langs, met haar jongste dochtertje op de arm en haar telefoon in de hand. Ze loopt door het huis alsof ze er haast heeft.
‘Mam, je moet niet zo dramatisch doen,’ zegt ze uiteindelijk in de keuken terwijl ze haar dochtertje een Liga geeft.
‘Dramatisch? Anne, ik ben alleen! Ik red het niet meer!’
Ze kijkt me eindelijk echt aan. ‘Waarom heb je nooit gezegd dat het zo erg was?’
Ik lach bitter. ‘Ik zeg het al jaren.’
Ze kijkt weg en veegt haar dochter’s mond af met een servet.
De week erop komt Bas langs met zijn vrouw Karin. Ze lopen samen door de tuin en wijzen op alles wat gedaan moet worden.
‘Misschien kunnen we iemand inhuren voor de tuin,’ zegt Karin zakelijk.
‘En wie betaalt dat?’ vraag ik scherp.
Bas haalt zijn schouders op. ‘We kunnen allemaal wat bijdragen.’
Het klinkt als een compromis, maar diep vanbinnen weet ik dat ze hopen dat ik gewoon stil blijf en alles bij het oude laat.
Jeroen belt me ’s avonds op. Zijn stem klinkt schor van vermoeidheid.
‘Mam… Het spijt me dat ik zo weinig kom. Maar ik wil echt helpen.’
‘Hoe dan?’ vraag ik zachtjes.
‘Misschien kan ik elke maand een weekend komen? Of je helpen met je administratie online?’
Het is iets – meer dan niets – maar toch voelt het als te weinig.
De weken verstrijken en langzaam verandert er iets. Anne komt vaker langs, soms met haar kinderen die door het huis rennen zoals vroeger. Bas regelt inderdaad iemand voor de tuin en Jeroen helpt me met internetbankieren.
Maar de pijn blijft knagen: waarom moest het zover komen? Waarom moest ik dreigen met verkoop voordat ze me zagen staan?
Op een dag zit ik in de tuin en kijk naar de bloeiende hortensia’s die Bas’ tuinman heeft gesnoeid.
Anne komt naast me zitten en pakt mijn hand vast.
‘Sorry mam,’ zegt ze zachtjes. ‘We zijn je vergeten… Niet expres, maar toch.’
Ik knik en veeg een traan weg.
‘Het spijt me ook,’ fluister ik. ‘Dat ik zo boos werd.’
We zitten samen in stilte terwijl haar dochtertje bloemen plukt.
’s Avonds schrijf ik in mijn dagboek: “Is liefde vanzelfsprekend? Of moet je er altijd om blijven vragen?”
En tegen jullie – lezers – wil ik zeggen: Hebben jullie ooit hetzelfde gevoeld? Wanneer is genoeg genoeg? Wat zou jij doen als je eigen kinderen je vergeten?