Verloren tussen de muren van de flat: Het verhaal van Marijke van Dijk
‘Dus je gaat weer alleen boodschappen doen?’ De stem van mijn buurvrouw, mevrouw De Vries, sneed als een mes door de vochtige ochtendlucht. Ik stond nog met één voet op de drempel van mijn flat in Amsterdam-West, boodschappentas in de hand. Haar ogen gleden over me heen, zoekend naar iets om over te praten. Of liever: om over te oordelen.
‘Ja, mevrouw De Vries. Net als gisteren. En eergisteren,’ antwoordde ik, met een glimlach die meer op een grimas leek. Mijn hart bonsde in mijn borst. Ik voelde haar blik branden in mijn rug terwijl ik de galerij afliep. Elke stap echoënde haar woorden na: “weer alleen”.
Sinds Kees vertrokken was – ‘voor zichzelf kiezen’, had hij gezegd – voelde het alsof de muren van onze flat dichterbij kwamen. De stilte was oorverdovend. Zelfs de oude parketvloer kraakte zachter dan vroeger. Mijn dochter, Sanne, belde steeds minder. ‘Druk met werk, mam,’ zei ze dan, haar stem afwezig, alsof ze al met één been buiten het gesprek stond.
De supermarkt was mijn toevluchtsoord geworden. Tussen de schappen voelde ik me onzichtbaar, één van velen. Maar zelfs daar kon ik niet ontsnappen aan de blikken van bekenden. ‘Heb je Kees nog gesproken?’ vroeg de caissière laatst, haar ogen vol medelijden. Ik lachte het weg, maar binnenin voelde ik me kleiner worden.
Thuisgekomen zette ik de boodschappen op het aanrecht en liet mezelf op een stoel vallen. Mijn handen trilden lichtjes. Ik dacht aan vroeger – aan zondagen waarop Kees en ik samen koffie dronken aan tafel, Sanne die haar huiswerk maakte in de woonkamer. Alles leek nu zo ver weg, alsof het een ander leven was.
Mijn telefoon trilde op tafel. Een appje van Sanne: ‘Sorry mam, kan dit weekend niet langskomen. Volgende week misschien?’
Ik staarde naar het scherm. Misschien. Altijd dat misschien.
Die avond zat ik alleen voor de tv, maar hoorde niets van wat er gezegd werd. Mijn gedachten dwaalden af naar het gesprek met Kees, maanden geleden.
‘Ik kan dit niet meer, Marijke,’ had hij gezegd, zijn ogen vermeden de mijne.
‘Wat kun je niet meer?’
‘Dit… leven. Alles is zo… vastgelopen.’
Ik had niets gezegd. Wat moest ik zeggen? Dat ik hetzelfde voelde? Dat ik soms wakker werd en niet wist waarom ik nog opstond?
De dagen vloeiden in elkaar over. Ik probeerde mezelf bezig te houden: wandelen in het Rembrandtpark, een boek lezen, vrijwilligerswerk bij het buurthuis. Maar telkens als ik thuiskwam, voelde het alsof er iets ontbrak. Alsof ik zelf ontbrak.
Op een avond – het regende hard en de wind gierde om het gebouw – hoorde ik stemmen op de galerij.
‘Ze is altijd alleen tegenwoordig,’ fluisterde iemand.
‘Sinds haar man weg is… Zielig hoor.’
Ik kneep mijn ogen dicht en probeerde hun stemmen buiten te sluiten. Maar hun woorden nestelden zich in mijn hoofd als onuitgenodigde gasten.
De volgende ochtend besloot ik Sanne te bellen.
‘Mam? Alles goed?’ Haar stem klonk gehaast.
‘Sanne… wanneer zie ik je weer?’
‘Mam, ik heb het echt druk. Misschien volgende maand?’
‘Je vader heeft ook al zo lang niet gebeld.’
‘Mam, pap is weg. Je moet verdergaan.’
De lijn viel even stil.
‘Ik mis je gewoon,’ fluisterde ik.
‘Ik jou ook, mam. Maar ik moet nu echt gaan.’
Het gesprek bleef hangen in de kamer als een koude mist.
Die middag stond mevrouw De Vries weer voor mijn deur.
‘Marijke, je moet niet zo binnen blijven zitten,’ zei ze streng.
‘Ik probeer…’
‘Kom koffie drinken bij mij. Nu.’
Ik volgde haar naar haar flatje verderop in de gang. Ze schonk koffie in en keek me doordringend aan.
‘Je bent sterker dan je denkt,’ zei ze plotseling zacht.
Ik lachte schamper.
‘Sterk? Ik voel me allesbehalve sterk.’
‘Weet je wat mijn man altijd zei? Je moet zelf je geluk maken. Niemand anders doet het voor je.’
Haar woorden bleven bij me hangen toen ik weer thuis was. Zelf je geluk maken… Maar hoe?
Die nacht lag ik wakker en dacht aan alles wat ik had opgegeven voor Kees en Sanne: mijn baan als bibliothecaresse, mijn schilderhobby’s, zelfs mijn vriendinnen waren langzaam uit beeld verdwenen. Wie was Marijke zonder hen?
De volgende dag trok ik mijn oude schilderspullen uit de kast. Mijn handen trilden toen ik de eerste penseelstreek zette, maar langzaam kwam er rust over me heen. Urenlang schilderde ik – bloemen uit het Vondelpark, het uitzicht vanaf mijn balkon, zelfs een portret van Sanne als kind.
Langzaam begon er iets te veranderen. Ik meldde me aan voor een schildercursus in het buurthuis en maakte daar kennis met Anja en Petra – vrouwen die ook hun eigen verhalen droegen van verlies en hoop.
Op een dag kwam Sanne onverwacht langs.
‘Mam? Wat ben je aan het doen?’
Ze keek verbaasd naar de schilderijen die overal stonden.
‘Ik… probeer mezelf weer te vinden,’ zei ik zacht.
Sanne glimlachte flauwtjes en omhelsde me plotseling stevig.
‘Ik ben trots op je, mam.’
Die woorden deden meer met me dan ze ooit had kunnen weten.
Toch bleef het moeilijk. De blikken van buren, het gemis van Kees, de onzekerheid over de toekomst – ze verdwenen niet zomaar. Maar stukje bij beetje vond ik mezelf terug tussen de verf en het doek, tussen nieuwe vriendschappen en oude pijn.
Soms vraag ik me af: hoeveel moed heb je nodig om opnieuw te beginnen? En wie ben je eigenlijk als niemand meer iets van je verwacht?