Verraad begon met één telefoontje – het verhaal van Marloes uit Utrecht
‘Waarom neem je niet op, Daan? Wie belt er nou om elf uur ’s avonds?’ Mijn stem trilt terwijl ik naar het scherm van zijn telefoon staar. Het lichtje knippert onophoudelijk. ‘Laat maar, Marloes. Gewoon werk,’ zegt hij, zonder me aan te kijken. Maar ik voel het aan alles: er klopt iets niet.
Die nacht lig ik wakker. Het geluid van de regen tegen het raam, het zachte gesnurk van Daan naast me – alles voelt vreemd, alsof ik in een toneelstuk speel waarin ik mijn eigen rol niet meer herken. Mijn gedachten razen: wie belt er zo laat? Waarom doet hij zo afstandelijk de laatste tijd? Ik draai me om en kijk naar zijn gezicht in het schijnsel van de straatlantaarn. Ooit was dit de man die ik alles toevertrouwde.
De volgende ochtend is Daan vroeg weg. ‘Ik heb een vroege meeting in Amsterdam,’ zegt hij vluchtig, terwijl hij zijn stropdas recht trekt. Ik knik alleen maar. Mijn maag draait zich om. Ik weet dat ik niet gek ben; er is iets veranderd.
Op mijn werk bij de bibliotheek kan ik me niet concentreren. Mijn collega, Anouk, merkt het meteen. ‘Alles goed, Marloes?’ vraagt ze voorzichtig. Ik schud mijn hoofd. ‘Ik weet het niet, Anouk. Daan doet zo raar de laatste tijd. Gisteravond kreeg hij een telefoontje…’
Anouk legt haar hand op mijn arm. ‘Misschien moet je gewoon met hem praten.’
Maar praten helpt niet als iemand liegt.
’s Avonds vind ik Daans telefoon op de keukentafel. Mijn handen trillen als ik het toestel oppak. Ik weet dat ik zijn privacy schend, maar de angst vreet aan me. In zijn berichten vind ik haar naam: Iris. De woorden tussen hen zijn intiem, vertrouwd – te vertrouwd.
‘Ik kan niet wachten tot morgen,’ schrijft Iris.
‘Ik ook niet. Jij bent alles voor me,’ antwoordt Daan.
Mijn hart bonkt in mijn keel. De kamer draait om me heen. Ik laat de telefoon vallen en ren naar buiten, de koude Utrechtse lucht in. Ik voel me verraden, beschaamd, dom.
Die nacht slaap ik niet. Daan probeert me te omhelzen, maar ik trek me terug. ‘Wat is er met je?’ vraagt hij geïrriteerd.
‘Wie is Iris?’ fluister ik.
Hij verstijft. Even zegt hij niets, en dan: ‘Het is niet wat je denkt.’
Maar alles is precies wat ik denk.
De dagen daarna leven we langs elkaar heen. Daan probeert te doen alsof er niets aan de hand is, maar ik kan zijn aanwezigheid nauwelijks verdragen. Onze dochter Lotte merkt het ook. ‘Mama, waarom ben je zo verdrietig?’ vraagt ze op een avond terwijl ze haar pyjama aantrekt.
Ik slik mijn tranen weg en glimlach geforceerd. ‘Mama is gewoon een beetje moe, lieverd.’
Maar Lotte is niet dom. Ze ziet de spanning, hoort de ruzies die we proberen te fluisteren achter gesloten deuren.
Op een zondagmiddag barst alles los. Daan komt thuis met lipstick op zijn kraag. Ik zie het meteen.
‘Ben je bij haar geweest?’ vraag ik, mijn stem ijzig kalm.
Hij zucht diep en knikt dan langzaam.
‘Ik weet niet wat ik moet doen, Marloes. Ik hou van haar… maar ook van jou.’
Het voelt alsof iemand mijn hart uit mijn borst rukt. ‘Je hebt ons verraden,’ fluister ik.
Daan pakt zijn jas en loopt zonder iets te zeggen naar buiten. Lotte komt de trap af gerend en klampt zich huilend aan mij vast.
‘Papa gaat toch niet weg?’ snikt ze.
Ik weet het antwoord niet.
De weken daarna zijn een waas van verdriet, woede en verwarring. Mijn moeder belt elke dag: ‘Je moet sterk zijn voor Lotte.’ Maar hoe kun je sterk zijn als je wereld in stukken ligt?
Op een avond zit ik met Anouk op het terras van ons favoriete café aan de Oudegracht. De stad gonst van het leven, maar in mij is alles stilgevallen.
‘Je moet hem loslaten,’ zegt Anouk zachtjes.
‘Hoe dan? Hij was mijn alles.’
‘Nee, Marloes. Jij bent je alles.’
Die woorden blijven hangen.
Langzaam begin ik mezelf terug te vinden. Ik ga met Lotte naar het park, we bakken pannenkoeken op zondagochtend en kijken samen oude foto’s van toen alles nog goed was. Soms huilen we samen, soms lachen we om herinneringen die nu pijn doen.
Daan belt af en toe; hij wil praten over co-ouderschap, over geld, over Lotte’s schoolkeuze. Elke keer als ik zijn stem hoor, voel ik een steek van gemis én opluchting tegelijk.
Op een dag staat Iris voor mijn deur. Ze is jonger dan ik had verwacht, met grote blauwe ogen en trillende handen.
‘Het spijt me zo,’ zegt ze zachtjes.
Ik wil haar haten, maar als ik haar zie staan – onzeker, bang – voel ik alleen maar medelijden.
‘Hij heeft jou ook voorgelogen,’ zeg ik uiteindelijk.
Ze knikt en veegt een traan weg.
De maanden verstrijken. De scheiding wordt uitgesproken in een kille rechtszaal waar niemand echt wint of verliest. Lotte woont de ene week bij mij, de andere bij Daan en Iris – want ja, ze wonen nu samen in een appartement aan de rand van de stad.
Soms zie ik Daan op straat met Iris en Lotte tussen hen in. Het doet pijn, maar minder dan eerst. Ik heb geleerd dat pijn slijt – langzaam, maar zeker.
Op een avond zit ik alleen op de bank met een kop thee en kijk naar de lege plek naast me waar Daan altijd zat. Ik denk aan alles wat er gebeurd is: het verraad, de leugens, de tranen… Maar ook aan de kracht die ik heb gevonden in mezelf en in Lotte.
Kun je ooit nog iemand echt vertrouwen na zo’n verraad? Of is vertrouwen iets wat je steeds opnieuw moet leren – elke dag weer?
Wat zouden jullie doen als je leven in één klap verandert? Zou je ooit weer durven liefhebben?