Vijf jaar geleden leenden mijn schoonouders een groot bedrag. ‘Laten we het kwijtschelden,’ zegt mijn man. Maar mijn moeder vindt dat we hen eraan moeten herinneren.
‘Charlotte, je moet het gewoon vragen. Het is jouw geld!’ De stem van mijn moeder klinkt fel aan de andere kant van de lijn. Ik staar naar het raam, waar de regen zachtjes tegen het glas tikt. Mijn handen trillen een beetje. ‘Mam, het is niet zo simpel,’ fluister ik. ‘Alexander wil er niet moeilijk over doen. Hij zegt dat zijn ouders het nu niet breed hebben.’
‘Dat is toch niet jouw probleem? Vijf jaar geleden hebben ze je gesmeekt om dat geld. Toen was het ook niet makkelijk voor jullie!’
Ze heeft gelijk. Vijf jaar geleden, ik was net met zwangerschapsverlof, ons eerste kindje op komst. Alexander en ik hadden eindelijk wat spaargeld opgebouwd. Roy en Piper, zijn ouders, stonden ineens op de stoep. Piper’s ogen rood van het huilen, Roy met zijn handen diep in zijn zakken.
‘Lotte, Alex… we zitten in de problemen,’ begon Piper. ‘Het dak van het huisje in Zeeland is ingestort na die storm. We kunnen het niet betalen…’
Alexander keek me aan, zijn blik vol twijfel en liefde tegelijk. ‘Kunnen we ze helpen?’ vroeg hij zachtjes. Ik knikte, want wat doe je anders? Familie is familie.
We gaven ze tienduizend euro. Ons spaargeld, mijn zwangerschapsuitkering. ‘We betalen het terug zodra het kan,’ beloofde Roy plechtig. Piper omhelsde me, haar parfum bleef nog dagen in mijn jas hangen.
Nu zijn we vijf jaar verder. Ons zoontje, Bram, is inmiddels vier en vraagt elke dag waarom opa en oma nooit meer met hem naar het strandhuisje gaan. Het huisje is opgeknapt, maar wij hebben nooit meer iets gehoord over het geld.
‘Misschien zijn ze het vergeten?’ zegt Alexander als ik erover begin. Hij zit op de bank, zijn blik op zijn telefoon gericht.
‘Vergeten? Tien duizend euro vergeet je niet zomaar,’ zeg ik scherp.
Hij zucht diep. ‘Lotte, ze hebben het niet breed. Pap is vorig jaar ontslagen en mam werkt nog maar halve dagen.’
‘Maar wij hebben het ook niet breed! We willen een tweede kind, Alex. We kunnen geen nieuwe auto kopen omdat we dat geld missen.’
Hij kijkt me eindelijk aan, zijn ogen moe. ‘Wil je echt dat ik ze eraan herinner? Het zijn mijn ouders…’
Ik voel me schuldig, maar ook boos. Waarom moet ik altijd degene zijn die toegeeft? Mijn moeder blijft maar aandringen: ‘Je bent te goed voor deze wereld, Charlotte. Ze maken misbruik van je.’
De spanning groeit in huis. Alexander wordt stiller, Bram voelt het ook. Hij vraagt steeds vaker waarom papa verdrietig kijkt.
Op een avond zit ik met Piper aan de keukentafel tijdens een familie-etentje. Ze schenkt wijn in en lacht om een grap van Roy. Alles lijkt perfect.
‘Piper,’ begin ik voorzichtig, ‘weet je nog dat geld van vijf jaar geleden…?’
Haar gezicht verstijft even, dan glimlacht ze gemaakt. ‘Ach meisje, dat was zo’n moeilijke tijd voor ons…’
‘We hadden eigenlijk gehoopt dat jullie misschien binnenkort iets konden terugbetalen,’ zeg ik zacht.
Roy schuift ongemakkelijk op zijn stoel. ‘We hebben het nu echt niet breed, Lotte.’
Alexander kijkt me smekend aan: ‘Laat maar zitten, schat.’
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Maar wij hebben het ook nodig,’ fluister ik.
De rest van de avond is ongemakkelijk stil.
Thuis barst de bom.
‘Waarom moest je dat nou doen?’ snauwt Alexander als Bram op bed ligt.
‘Omdat ik er gek van word! Het voelt alsof wij altijd moeten geven en zij alleen maar nemen!’
‘Het zijn mijn ouders! Ze hebben altijd alles voor mij gedaan!’
‘En nu doen ze niets voor ons!’ gil ik terug.
We slapen die nacht rug aan rug.
De weken daarna praten we nauwelijks met elkaar. Mijn moeder blijft bellen: ‘En? Hebben ze al betaald?’
Ik weet niet meer wat erger is: het schuldgevoel tegenover mijn schoonouders of de woede tegenover Alexander.
Op een dag komt Bram thuis met een tekening van opa en oma bij het strandhuisje. ‘Wanneer gaan wij weer daarheen, mama?’ vraagt hij hoopvol.
Ik slik de brok in mijn keel weg en glimlach flauwtjes: ‘Misschien binnenkort, lieverd.’
’s Avonds zit ik alleen aan tafel met de envelop waar ooit ons spaargeld in zat. Ik denk aan alles wat we hadden kunnen doen met dat geld: een tweede kindje, een vakantie, minder stress over rekeningen.
Alexander komt binnen en gaat tegenover me zitten.
‘Ik heb erover nagedacht,’ zegt hij zachtjes. ‘Misschien moeten we het gewoon laten gaan. Familie is belangrijker dan geld.’
‘En onze toekomst dan?’ vraag ik schor.
Hij pakt mijn hand vast. ‘Misschien komt het ooit goed.’
Maar diep vanbinnen weet ik dat er iets gebroken is tussen ons – iets wat geen geldbedrag kan herstellen.
Soms vraag ik me af: wanneer houdt geven op familie te zijn en begint het gewoon gebruikt worden te voelen? Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond?