Vijf jaar onder één dak: Wanneer familie geen zegen is
‘Waarom staat jouw fiets weer midden in de gang, Anouk? Je weet dat de kinderen erover struikelen!’ Mijn stem trilt, maar ik probeer kalm te blijven. Anouk kijkt niet op van haar telefoon. ‘Rustig maar, Marloes. Het is maar een fiets. Je doet alsof het hier jouw paleis is.’
Op dat moment voel ik het weer: die knoop in mijn maag, die zich elke dag een beetje strakker aantrekt sinds Anouk bij ons woont. Vijf jaar geleden was het nog een spontane beslissing. Mijn man, Jeroen, kwam thuis met de mededeling: ‘Anouk heeft het moeilijk. Ze kan nergens heen. Kunnen we haar niet even opvangen?’
Ik kende Anouk nauwelijks. Ze was altijd die vage nicht op verjaardagen, met haar scherpe tong en haar blik die je doorboorde. Maar Jeroen keek me aan met die zachte ogen en ik zei ja. Natuurlijk zei ik ja. Wat voor mens zou ik zijn als ik nee zei tegen familie?
De eerste weken waren ongemakkelijk, maar te doen. Anouk bleef veel op haar kamer, kwam alleen naar beneden voor eten of om te roken op het balkon. Maar langzaam begon ze zich uit te spreiden als een olievlek. Haar schoenen in de gang, haar make-up op de badkamer, haar stem die steeds vaker door het huis galmde.
‘Marloes, heb je mijn was gezien?’
‘Marloes, waar zijn de koffiefilters?’
‘Marloes, kun je even helpen met mijn belastingaangifte?’
Het was alsof ik ineens een extra kind had gekregen, maar dan eentje die ouder was dan ikzelf en nergens dankbaar voor leek te zijn.
Jeroen zag het niet. Of wilde het niet zien. ‘Ze heeft het zwaar,’ zei hij steeds. ‘Ze heeft haar baan verloren, haar vriend heeft haar laten zitten… Geef haar wat tijd.’
Maar tijd werd maanden, maanden werden jaren. En met elke dag groeide mijn frustratie. Onze kinderen, Lotte en Bram, begonnen haar na te doen. Ze lieten hun spullen slingeren, spraken me tegen met dezelfde toon als Anouk. Soms hoorde ik mezelf schreeuwen en schrok ik van mijn eigen stem.
De echte breuk kwam op een regenachtige dinsdagavond. Ik kwam thuis van mijn werk – ik werk als verpleegkundige in het ziekenhuis van Amersfoort – en vond Anouk op de bank met een glas wijn in haar hand en mijn dochter Lotte naast zich.
‘Mam,’ zei Lotte zonder op te kijken van haar telefoon, ‘Anouk zegt dat jij altijd zo moeilijk doet over alles.’
Ik voelde iets in mij breken. ‘Anouk, kun je even meekomen naar de keuken?’
Ze stond langzaam op, rolde met haar ogen en volgde me.
‘Wat denk je eigenlijk dat je aan het doen bent?’ siste ik zodra we alleen waren.
Ze haalde haar schouders op. ‘Ik probeer gewoon een beetje gezelligheid te brengen in dit huis. Jij loopt altijd te stressen.’
‘Dit is míjn huis,’ zei ik zacht maar fel. ‘En jij maakt alles kapot wat ik heb opgebouwd.’
Ze lachte schamper. ‘Misschien moet je eens leren loslaten.’
Die nacht lag ik wakker naast Jeroen, die zoals altijd niets merkte. Ik dacht aan vroeger, aan hoe ik als kind altijd droomde van een warm gezin, een huis vol liefde en rust. Nu voelde het alsof ik een vreemde was in mijn eigen leven.
De weken daarna probeerde ik met Jeroen te praten. ‘Zie je dan niet hoe ze alles overneemt? Hoe ze de kinderen beïnvloedt? Hoe ze mij wegduwt?’
Hij zuchtte alleen maar. ‘Je overdrijft, Marloes. Je bent gewoon moe.’
Misschien was ik moe. Moe van vechten voor een plek in mijn eigen huis. Moe van het gevoel dat niemand me zag of hoorde.
Op een dag vond ik Anouk huilend op haar kamer. Haar moeder – Jeroens tante – was overleden aan een hartaanval. Voor het eerst zag ik iets zachts in haar ogen.
‘Het spijt me,’ zei ik voorzichtig.
Ze keek me aan met rode ogen. ‘Jij snapt het niet. Jij hebt alles: een gezin, een man die van je houdt… Ik heb niks.’
Ik wist niet wat ik moest zeggen. Misschien had ze gelijk. Misschien had ik meer dan zij ooit zou hebben.
Toch veranderde er niets aan onze situatie. De spanningen bleven, de ruzies werden heftiger. Op een avond stond Jeroen ineens tussen ons in te schreeuwen: ‘Nu is het genoeg! Jullie maken elkaar kapot!’
Die nacht besloot ik dat het zo niet langer kon. Ik schreef een brief aan Anouk:
‘Lieve Anouk,
Ik weet dat je het moeilijk hebt gehad en dat je hier bent gekomen omdat je nergens anders heen kon. Maar dit huis is geen thuis meer voor mij zolang we zo doorgaan. Ik hoop dat je begrijpt dat we allemaal ruimte nodig hebben om gelukkig te zijn.’
Ze las de brief zonder iets te zeggen en vertrok drie weken later naar een kamer in Utrecht.
Het huis voelde leeg zonder haar, maar ook lichter. De kinderen kwamen langzaam weer terug bij mij; Jeroen en ik vonden elkaar weer terug na maanden van afstand.
Toch blijft er iets knagen. Had ik meer geduld moeten hebben? Had ik harder moeten vechten voor mijn gezin? Of was dit onvermijdelijk?
Soms kijk ik naar de lege stoel aan tafel en vraag ik me af: wat betekent familie eigenlijk? Is het bloed? Of is het de plek waar je eindelijk weer adem kunt halen?
Wat zouden jullie hebben gedaan als jullie in mijn schoenen stonden?