Vijf jaar wachten – Het belofte die mijn gezin brak

‘Ga je nu alweer weg, Bart?’ Mijn stem trilde, terwijl ik probeerde de paniek in mijn borst te onderdrukken. Het was een regenachtige ochtend in maart 1993, en Bart stond met zijn jas al aan in de gang. Onze dochter Sophie van zes hield zich vast aan mijn been, terwijl onze zoon Joris, amper drie, met grote ogen naar zijn vader keek.

‘Ik moet dit doen, Marloes,’ zei Bart zacht. ‘Het is maar voor vijf jaar. Daarna kom ik terug. Dan wordt alles beter, dat beloof ik.’

Vijf jaar. Alsof het niets was. Alsof je een gezin zomaar op pauze kon zetten. Ik voelde de wanhoop in mijn buik groeien. ‘En wat moeten wij dan? Hoe moet ik dit allemaal alleen doen?’

Hij keek me niet aan. ‘Je bent sterk. Je redt het wel. Ik stuur geld zodra ik kan.’

Maar er kwam geen geld. Geen brieven. Geen telefoontjes. Alleen stilte.

De eerste maanden leefde ik op adrenaline. Ik werkte halve dagen in de supermarkt, bracht Sophie naar school, Joris naar de opvang, en probeerde ’s avonds de rekeningen te betalen met geld dat er niet was. Mijn moeder kwam soms helpen, maar haar blikken waren hard. ‘Je had het kunnen weten met zo’n man,’ zei ze dan. ‘Altijd dromen, nooit doen.’

’s Nachts lag ik wakker en luisterde naar de regen tegen het raam. Ik vroeg me af waar Bart was, of hij aan ons dacht, of hij misschien ergens anders een nieuw leven begon. Soms haatte ik hem zo erg dat ik mezelf schrok van mijn eigen gedachten.

De kinderen vroegen steeds minder naar hun vader. Sophie stopte op een dag met praten over hem. Joris herinnerde zich zijn gezicht nauwelijks nog. Ik probeerde sterk te zijn voor hen, maar soms barstte ik uit in tranen aan de keukentafel, mijn hoofd in mijn handen.

Op een dag, toen ik thuiskwam van werk, vond ik een briefje van de huisbaas op de deurmat: achterstallige huur. Ik wist dat het niet lang meer zou duren voordat we eruit moesten. In paniek belde ik mijn zus Anouk.

‘Je kunt wel even bij ons logeren,’ zei ze aarzelend. ‘Maar je weet hoe Mark is…’

Mark was haar man, een man die altijd vond dat ik mijn leven niet op orde had. Maar ik had geen keus.

Die maanden bij Anouk waren zwaar. Mark liet geen kans onbenut om me te kleineren. ‘Misschien moet je Bart maar eens opzoeken in plaats van hier zielig te doen,’ zei hij tijdens het avondeten.

Sophie trok zich steeds meer terug. Ze kreeg nachtmerries en begon te stotteren. Joris werd opstandig en sloeg andere kinderen op het schoolplein. Ik voelde me falen als moeder.

Na een half jaar vond ik eindelijk een kleine flat in een buitenwijk van Utrecht. Het was oud en vochtig, maar het was van ons. Ik werkte nu fulltime in de supermarkt en deed schoonmaakwerk bij mensen thuis om rond te komen.

Langzaam bouwden we een nieuw ritme op. Sophie kreeg hulp op school en haar stotteren werd minder. Joris vond een vriendje in de buurt en lachte weer af en toe.

Toch bleef Bart als een schaduw over ons hangen. Op verjaardagen vroeg mijn moeder steevast: ‘Heb je nog iets gehoord van Bart?’ Ik haatte die vraag.

Vijf jaar gingen voorbij als een eeuwigheid en als een oogwenk tegelijk.

Op een koude ochtend in april 1998 stond er plotseling iemand voor de deur. Ik herkende hem pas toen hij sprak.

‘Marloes…’

Bart stond daar, ouder geworden, met wallen onder zijn ogen en een versleten koffer in zijn hand.

Mijn hart bonsde in mijn keel. ‘Wat doe jij hier?’

Hij slikte moeizaam. ‘Ik… Ik ben terug zoals beloofd.’

Ik lachte bitter. ‘Beloofd? Je hebt niets waargemaakt.’

De kinderen kwamen nieuwsgierig kijken. Sophie bleef verstijfd staan toen ze haar vader zag; Joris verstopte zich achter mij.

‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg Bart zacht.

Ik liet hem binnen uit pure verbijstering.

Aan de keukentafel probeerde hij uit te leggen waar hij was geweest: Duitsland, Polen, werken op bouwplaatsen, altijd onderweg, altijd op zoek naar geld dat nooit genoeg was om naar huis te sturen.

‘Ik heb fouten gemaakt,’ zei hij uiteindelijk. ‘Maar ik wil het goedmaken.’

Sophie keek hem aan met ogen die ouder leken dan haar twaalf jaar. ‘Waarom heb je ons niet geschreven?’

Bart keek naar zijn handen. ‘Ik schaamde me te erg.’

Joris zei niets; hij tekende met zijn vinger cirkels op het tafelblad.

Die avond sliep Bart op de bank. Ik lag wakker en dacht aan alles wat er kapot was gegaan: vertrouwen, dromen, onschuld.

De weken daarna probeerde Bart zijn plek terug te vinden in ons leven. Hij bracht Joris naar voetbal en hielp Sophie met huiswerk. Maar het voelde geforceerd; alsof we toneel speelden voor elkaar.

Mijn moeder kwam langs en keek Bart vernietigend aan. ‘Je hebt haar kapotgemaakt,’ siste ze toen ik even niet luisterde.

Anouk kwam ook langs, maar bleef afstandelijk.

Op een avond barstte het los tijdens het eten.

‘Waarom ben je eigenlijk teruggekomen?’ vroeg Sophie plotseling fel.

Bart keek haar aan, tranen in zijn ogen. ‘Omdat ik jullie miste.’

‘Te laat,’ zei ze zachtjes.

Ik voelde hoe mijn hart brak voor de tweede keer.

’s Nachts zat ik aan het raam en keek naar de lege straat onder me. Kon ik hem ooit vergeven? Kon ik mezelf vergeven dat ik hem misschien weer toe zou laten?

Bart probeerde alles goed te maken: bloemen, kleine cadeautjes voor de kinderen, klusjes in huis. Maar niets kon de leegte vullen die hij had achtergelaten.

Op een dag vond ik Sophie huilend op haar kamer.

‘Mama, waarom doet papa alsof alles normaal is? Het is niet normaal!’

Ik sloeg mijn armen om haar heen en huilde met haar mee.

De maanden gingen voorbij en langzaam werd duidelijk dat we niet meer hetzelfde gezin waren als vroeger – misschien waren we dat nooit geweest.

Op een avond pakte Bart weer zijn koffer.

‘Misschien is het beter als ik ga,’ zei hij zachtjes.

Ik knikte alleen maar.

Toen hij weg was, voelde ik me leeg én opgelucht tegelijk.

Nu, jaren later, vraag ik me nog steeds af: kun je ooit echt vergeven wat gebroken is? Of blijft er altijd iets stuk?