Vijf Maanden Met Mijn Schoonvader: Een Onuitgesproken Strijd in Ons Driekamerappartement

‘Waarom staat zijn koffer alweer midden in de gang, Mark?’ Mijn stem trilt, ik hoor het zelf. Het is de derde keer deze week dat ik bijna struikel over de oude, versleten reistas van mijn schoonvader. Mark zucht diep, zijn schouders zakken. ‘Hij zegt dat hij zich niet welkom voelt als zijn spullen niet in het zicht staan.’

Ik bijt op mijn lip. Sinds mijn schoonvader, Henk, vijf maanden geleden bij ons introk, is er geen dag meer voorbijgegaan zonder spanning. Ons driekamerappartement in Amersfoort voelt kleiner dan ooit. Mark en ik zijn zes jaar getrouwd, we hebben samen een dochtertje van drie, Lotte. We hebben al veel meegemaakt: ontslag, geldzorgen, een vertrouwensbreuk die bijna ons huwelijk kostte. Maar dit? Dit is anders.

De eerste avond dat Henk kwam, herinner ik me nog als de dag van gisteren. Hij stond in de deuropening met zijn koffer en een plastic tas vol medicijnen. ‘Het is maar tijdelijk,’ zei hij, ‘totdat mijn huis gerenoveerd is.’ Mark knikte, ik glimlachte beleefd. Maar binnenin voelde ik een knoop. Vijf maanden, vijf maanden lang een extra volwassene in huis. Iemand die niet mijn bloed is, maar wel mijn leven binnendringt.

De eerste week probeerde ik het nog. Ik zette koffie voor hem, vroeg hoe het ging. Maar Henk antwoordde altijd kortaf. ‘Prima.’ Of: ‘Laat mij maar.’ Hij keek nauwelijks naar Lotte om, terwijl zij juist zo nieuwsgierig was naar haar opa. ‘Opa, kijk eens!’ riep ze als ze een tekening maakte. Henk bromde dan iets onverstaanbaars en staarde uit het raam.

Mark probeerde te bemiddelen. ‘Hij heeft het moeilijk, schat. Sinds mama dood is…’
‘Dat weet ik,’ onderbrak ik hem. ‘Maar wij hebben het ook moeilijk.’

De dagen werden weken. Henk nam steeds meer ruimte in beslag. Zijn krant lag op tafel, zijn pantoffels in de badkamer, zijn medicijnen op het aanrecht. Ik voelde me een indringer in mijn eigen huis. Soms hoorde ik hem ’s nachts praten tegen zichzelf, gefluisterde zinnen die door de dunne muren drongen.

Op een avond zat ik met Mark aan tafel. De rekeningen lagen uitgespreid voor ons. ‘We komen niet uit,’ zei ik zacht. ‘De boodschappen zijn duurder geworden en met drie volwassenen…’
Mark keek weg. ‘Ik kan hem toch niet om geld vragen? Het is mijn vader.’
‘Maar het is óns huis!’

We spraken zachter als Henk in de buurt was. Soms hoorde ik hem zuchten als hij langs liep, alsof wij de oorzaak waren van zijn ongeluk.

Op een zondagmiddag barstte de bom. Lotte had haar speelgoed over de vloer verspreid en Henk struikelde erover.
‘Kun je dat kind niet leren opruimen?’ snauwde hij naar mij.
Ik voelde mijn gezicht rood worden. ‘Ze is drie, Henk.’
‘Vroeger…’ begon hij, maar ik kapte hem af.
‘Vroeger is voorbij.’

Mark sprong ertussen. ‘Rustig! We moeten allemaal rekening met elkaar houden.’
Maar het kwaad was geschied.

Vanaf die dag vermeed ik Henk zoveel mogelijk. Ik at later dan hij, deed boodschappen als hij thuis was. Mark werd stiller, trok zich terug op de slaapkamer met zijn laptop.

Op een avond zat ik alleen op de bank toen Henk naast me kwam zitten. Hij keek me aan met waterige ogen.
‘Jij vindt me niet aardig, hè?’
Ik slikte. ‘Het is gewoon… lastig allemaal.’
Hij knikte langzaam. ‘Ik ben ook niet makkelijk.’

Voor het eerst zag ik iets zachts in hem. Maar de volgende ochtend was alles weer als vanouds.

De maanden sleepten zich voort. Lotte werd stiller, vroeg steeds vaker wanneer opa weer wegging. Mark en ik hadden steeds meer ruzie over kleine dingen: wie de was deed, wie boodschappen haalde, wie er met Lotte speelde.

Op een avond hoorde ik Mark huilen in de badkamer. Ik stond op het punt om binnen te gaan, maar bleef staan luisteren naar zijn gesmoorde snikken.

Toen kwam het telefoontje: de renovatie van Henks huis liep vertraging op. Nog eens twee maanden.

Ik voelde iets breken in mij.

Die nacht lag ik wakker naast Mark.
‘Ik kan niet meer,’ fluisterde ik.
Hij draaide zich om en pakte mijn hand.
‘Ik ook niet.’

De volgende dag stelde ik voor om samen met Henk te praten.
We zaten aan tafel, drie volwassenen die elkaar nauwelijks aankeken.
‘Henk,’ begon ik voorzichtig, ‘we willen je helpen, maar dit gaat zo niet langer.’
Hij keek op, zijn gezicht strak.
‘Jullie willen me weg hebben.’
‘Nee,’ zei Mark snel, ‘maar we moeten allemaal gelukkig kunnen zijn.’
Henk stond op en liep zonder iets te zeggen naar zijn kamer.

Die avond pakte hij zijn koffer in stilte in.
‘Waar ga je heen?’ vroeg Mark bezorgd.
‘Naar een vriend,’ mompelde Henk.

Toen hij weg was, voelde het huis leeg en koud aan. Lotte rende door de kamer en lachte weer voor het eerst in weken.
Mark en ik zaten samen op de bank, uitgeput maar opgelucht.

Nu vraag ik me af: hoeveel kun je geven voordat je jezelf verliest? En wat betekent familie als samenleven onmogelijk wordt? Wie heeft er gelijk – degene die blijft vechten of degene die loslaat?