Vijftien Minuten Alleen: Het Verhaal van een Grootmoeder, een Baby en een Moeder

‘Mam, waar is Daan?’

De stem van mijn dochter, Sanne, trilt. Ik hoor haar sleutels nog rinkelen in het slot terwijl ze haar jas haastig uittrekt. Mijn hart slaat een slag over. ‘Hij ligt in zijn bedje, Sanne. Hij slaapt.’

Ze stormt de trap op, haar voetstappen zwaar en gehaast. Ik blijf beneden staan, mijn handen trillend om de theedoek die ik vasthoud. In de keuken ruikt het naar verse koffie, maar de geur lijkt plotseling bitter. Ik hoor haar boven de deur opengooien, het zachte kreunen van Daan die wakker schrikt.

‘Waarom lag hij alleen?’ Haar stem klinkt nu hard, bijna snijdend. Ik slik. ‘Ik was even beneden, schat. Vijftien minuten maar. Hij sliep zo vast, ik dacht—’

‘Je dacht?! Mam, hij is pas acht maanden! Je weet toch wat er allemaal kan gebeuren?’

Ik voel hoe mijn wangen rood worden van schaamte en woede tegelijk. ‘Sanne, ik ben ook moeder geweest. Je was zelf nog geen jaar toen ik je soms even alleen liet slapen.’

Ze kijkt me aan alsof ik iets verschrikkelijks heb gezegd. ‘Dat was toen, mam. Nu weten we beter.’

De stilte die volgt is ijzig. Daan begint zachtjes te huilen en Sanne pakt hem op, drukt hem tegen zich aan alsof ze hem nooit meer los wil laten. Ik wil iets zeggen, uitleggen dat ik het niet kwaad bedoelde, dat ik alleen maar even naar beneden ging om haar favoriete thee te zetten. Maar de woorden blijven steken in mijn keel.

Het is niet de eerste keer dat Sanne en ik botsen sinds ze moeder is geworden. Vroeger waren we twee handen op één buik. We gingen samen naar de markt op zaterdag, lachten om dezelfde flauwe grappen van André van Duin op tv. Maar sinds Daan er is, lijkt alles anders. Alsof ik niet meer weet hoe ik haar moet benaderen.

De dagen daarna voel ik de afstand groeien. Sanne appt minder vaak, haar berichten zijn kort en zakelijk. ‘Kun je donderdag oppassen?’ Geen kusje, geen hartje erbij zoals vroeger. Als ik bij haar thuis kom, kijkt ze me nauwelijks aan. Ze legt Daan in mijn armen met een lijst instructies: ‘Niet laten slapen zonder babyfoon aan. Geen honing in zijn papje. En als hij huilt, meteen pakken.’

Ik knik braaf, maar vanbinnen borrelt het. Ben ik ineens niet meer te vertrouwen? Ben ik niet dezelfde vrouw die haar heeft opgevoed, die haar troostte na haar eerste gebroken hart?

Op een regenachtige vrijdagmiddag barst het los. Daan ligt te slapen in de box en Sanne komt onverwachts vroeg thuis van haar werk. Ze ziet me zitten met een boek en een kop thee.

‘Heb je hem wel in de gaten gehouden?’ vraagt ze zonder groet.

‘Ja, natuurlijk,’ zeg ik zacht.

‘Mam, ik weet niet of dit zo verder kan,’ zegt ze dan plotseling. ‘Ik ben constant bang dat er iets gebeurt als jij oppast.’

Het voelt alsof iemand een mes in mijn borst steekt. ‘Sanne… vertrouw je me dan helemaal niet meer?’

Ze draait zich om en kijkt uit het raam naar de grijze lucht boven Utrecht. ‘Ik weet het niet,’ fluistert ze.

Die nacht lig ik wakker in mijn kleine appartement in Overvecht. De regen tikt tegen het raam en ik denk terug aan vroeger: hoe Sanne als klein meisje altijd bij me in bed kroop als ze bang was voor onweer. Hoe ze me vastpakte en zei: ‘Jij bent de beste mama van de wereld.’

Nu ben ik ineens iemand die niet meer goed genoeg is voor haar kind.

De weken verstrijken en het contact wordt steeds schaarser. Op verjaardagen zit ik aan de rand van de kamer terwijl Sanne met andere moeders praat over slaaptraining en biologische groentehapjes. Soms vang ik een blik van haar op – vermoeid, gespannen – en vraag ik me af of ze ooit nog tegen me zal lachen zoals vroeger.

Op een dag krijg ik een appje van mijn zus Marijke: ‘Hoe gaat het met jou en Sanne? Je klinkt zo stil de laatste tijd.’

Ik twijfel even voordat ik antwoord: ‘We zijn elkaar kwijtgeraakt, denk ik.’

Marijke belt meteen. Haar stem is warm en vertrouwd.

‘Je hebt altijd alles voor Sanne gedaan,’ zegt ze. ‘Misschien moet je haar gewoon vertellen hoe je je voelt.’

Maar hoe doe je dat? Hoe vertel je je eigen dochter dat je je buitengesloten voelt? Dat je elke dag wakker wordt met het gevoel dat je tekort bent geschoten?

Op een zondagochtend besluit ik het toch te proberen. Ik nodig Sanne uit voor koffie bij mij thuis. Ze komt aarzelend binnen met Daan op haar arm.

‘Wil je melk in je koffie?’ vraag ik voorzichtig.

Ze knikt zwijgend.

We zitten tegenover elkaar aan de kleine keukentafel. Daan speelt met een houten trein op de grond.

‘Sanne,’ begin ik, mijn stem breekt bijna, ‘ik weet dat ik fouten heb gemaakt. Maar ik wil niets liever dan deel uitmaken van jullie leven. Ik mis jou…’

Ze kijkt op, haar ogen glanzen.

‘Ik ben gewoon zo bang dat er iets gebeurt met Daan,’ zegt ze zachtjes.

‘Dat begrijp ik,’ fluister ik terug. ‘Maar jij was altijd veilig bij mij, toch? Kunnen we elkaar weer vertrouwen?’

Een traan rolt over haar wang. Ze pakt mijn hand vast.

‘Ik wil het proberen, mam.’

Die middag wandelen we samen door het park met Daan in de kinderwagen. Voor het eerst in maanden voel ik weer hoop.

Toch blijft er iets knagen als ik ’s avonds alleen thuis ben. Was vijftien minuten echt zo onvergeeflijk? Of zijn we allemaal gewoon bang om elkaar kwijt te raken?

Misschien is dat wel het echte probleem: waar eindigt vertrouwen en begint angst? Wat denken jullie – kun je ooit weer helemaal vertrouwen na zo’n breuk?