Vriendschap op de proef: Wanneer geven en nemen uit balans raakt
‘Weet je, Marloes, ik kan het gewoon niet meer aanhoren. Ik heb zelf al genoeg aan mijn hoofd.’
Die woorden van Anke snijden als een mes door mijn ziel. Ik zit tegenover haar aan de keukentafel, mijn handen trillend om mijn mok thee. Buiten regent het zachtjes, de druppels tikken ritmisch tegen het raam. Het is een typische Nederlandse avond in maart, grijs en koud, maar binnen voelt het nog kouder.
‘Dus… je hebt geen tijd voor mijn problemen?’ Mijn stem klinkt dun, bijna kinderlijk. Ik probeer haar blik te vangen, maar ze kijkt weg, haar vingers friemelen aan het label van haar trui.
‘Nee, Marloes. Niet nu. Echt niet.’
Twintig jaar vriendschap. Twintig jaar waarin ik haar heb opgevangen na haar scheiding van Erik, toen haar dochter Maud met anorexia kampte, toen ze haar baan verloor bij de gemeente. Ik was er altijd. Met thee, met wijn, met luisterend oor en praktische hulp. En nu, nu ik zelf wankel na het overlijden van mijn moeder en de ruzies met mijn zoon Daan, is er geen ruimte voor mij.
Ik weet nog goed hoe het begon tussen ons. We zaten naast elkaar op kantoor bij de gemeente Utrecht, allebei begin veertig, net gescheiden. De eerste weken waren we vooral collega’s, maar na een paar keer samen lunchen groeide er iets vertrouwds. We deelden onze verhalen over onze exen – zij over Erik die vreemdging met zijn secretaresse, ik over Bart die nooit echt volwassen werd. Onze kinderen waren ongeveer even oud; haar Maud en mijn Daan zaten zelfs op dezelfde middelbare school.
Na werktijd dronken we koffie bij mij thuis in Overvecht of bij haar in Lombok. Soms gingen we samen naar de markt op zaterdag, of maakten we lange wandelingen langs de Vecht. We lachten om onze blunders op Tinder en huilden om onze eenzaamheid. Anke was altijd luidruchtig, vol leven, soms wat dramatisch – maar dat maakte haar juist zo leuk.
Maar nu lijkt alles veranderd. Sinds Anke een nieuwe relatie heeft met Pieter – een gescheiden man met twee pubers – is ze anders geworden. Afstandelijker. Minder beschikbaar. Ik gun haar het geluk, echt waar, maar ergens voel ik me verraden.
‘Weet je nog toen Maud in het ziekenhuis lag?’ probeer ik voorzichtig. ‘Toen heb ik…’
Ze onderbreekt me: ‘Marloes, dat was anders. Toen had ik niemand anders.’
‘En ik dan?’ Mijn stem breekt.
Ze zucht diep en staat op. ‘Ik moet nu echt gaan. Pieter wacht.’
De deur valt dicht en ik blijf achter in een leeg huis dat ineens veel te groot lijkt. Mijn telefoon trilt – een appje van Daan: “Ben bij Sanne, eet daar.” Ik voel me leeggezogen.
De dagen daarna probeer ik mezelf wijs te maken dat het allemaal wel meevalt. Dat Anke gewoon druk is met haar nieuwe leven. Maar als ik haar wekenlang nauwelijks spreek en ze zelfs mijn verjaardag vergeet, weet ik dat er iets fundamenteels mis is.
Op een avond zit ik met mijn zusje Ellen aan de keukentafel.
‘Je moet niet altijd zo voor iedereen klaarstaan,’ zegt ze terwijl ze een slok wijn neemt. ‘Mensen nemen je vanzelfsprekend.’
‘Maar zo ben ik gewoon,’ zeg ik zachtjes. ‘Ik kan niet anders.’
Ellen kijkt me doordringend aan. ‘Misschien moet je dat eens proberen.’
De weken slepen zich voort. Op kantoor zie ik Anke af en toe in de gang; we knikken beleefd naar elkaar, maar het voelt ongemakkelijk. Ik mis haar vreselijk – haar scherpe humor, haar ongevraagde adviezen, zelfs haar dramatische uitbarstingen.
Op een dag krijg ik een appje van Maud: “Hoi Marloes, mam is ziek thuis. Ze vraagt of je even langs wilt komen?”
Mijn hart maakt een sprongetje van hoop én pijn tegelijk. Toch pak ik mijn jas en fiets naar Lombok door de motregen.
Anke ligt op de bank onder een dekentje, bleek en uitgeput.
‘Hoi,’ fluister ik terwijl ik naast haar ga zitten.
Ze kijkt me aan met vochtige ogen. ‘Sorry…’
Ik weet niet wat ik moet zeggen. Alles in mij wil haar troosten zoals vroeger, maar er is iets geknakt.
‘Waarom mocht ik er niet zijn voor jou?’ vraag ik uiteindelijk zacht.
Ze draait zich weg. ‘Ik weet het niet… Ik was bang dat als ik jouw pijn ook nog moest dragen, ik zou breken.’
‘Maar je liet mij wel breken.’
Ze huilt nu echt – dikke tranen rollen over haar wangen.
‘Ik ben zo gewend om te nemen…’ snikt ze. ‘En jij geeft altijd maar.’
We zitten zwijgend naast elkaar terwijl buiten de regen harder tegen het raam slaat.
Na die avond verandert er iets tussen ons. We spreken minder vaak af; als we elkaar zien is het beleefd maar afstandelijker dan ooit tevoren. Ik probeer nieuwe contacten te leggen – ga naar yogalessen in het buurthuis, sluit me aan bij een leesclub in de bibliotheek.
Langzaam leer ik dat vriendschap niet altijd gelijkwaardig is – en dat je soms moet loslaten om jezelf te beschermen.
Toch blijft het knagen: had ik meer voor mezelf moeten opkomen? Of is geven gewoon wie ik ben?
Wat denken jullie: wanneer is het tijd om een vriendschap los te laten? En kun je ooit weer echt vertrouwen als iemand je zo teleurgesteld heeft?