“Waarom ben ik vergeten door mijn eigen kinderen?”: Het verhaal van een moeder die alles gaf
‘Mam, je moet begrijpen dat we het druk hebben. Je kunt niet altijd op ons rekenen.’ De stem van mijn dochter Marieke klinkt kil aan de andere kant van de lijn. Mijn handen trillen terwijl ik de telefoon steviger vastpak. ‘Maar Marieke, ik vraag niet veel. Alleen… misschien een keertje samen eten? Of dat je me helpt met die brieven van de gemeente. Ik snap het allemaal niet meer zo goed.’
Ze zucht. ‘Mam, ik heb drie kinderen, een baan, en Bas werkt overuren. Je moet echt leren om dingen zelf te doen.’
Ik slik. Het is niet de eerste keer dat ik deze woorden hoor, maar ze doen elke keer weer pijn. Vroeger was het anders. Vroeger was ons huis in Utrecht altijd vol. Gelach aan tafel, ruzies om wie de afwas moest doen, de geur van stamppot en appeltaart. Mijn man Jan en ik deden alles voor onze kinderen. We spaarden voor hun studie, stonden langs de lijn bij hockey en voetbal, en vingen hun tranen op na liefdesverdriet.
Nu is Jan er niet meer. Twee jaar geleden stierf hij plotseling aan een hartaanval. Sindsdien is het huis stil. Te stil. De muren lijken te fluisteren: ‘Waar zijn ze gebleven?’
Ik probeer mezelf nuttig te maken. Ik brei sokken voor de kleinkinderen, stuur kaartjes met verjaardagen, bied aan om op te passen. Maar steeds vaker krijg ik afwijzingen. ‘Het komt nu niet uit, mam.’ Of: ‘We hebben al oppas geregeld.’
Mijn zoon Pieter is nog erger. Hij woont in Rotterdam en belt alleen als hij iets nodig heeft: ‘Mam, kun je even wat geld overmaken? Het is krap deze maand.’ Of: ‘Kun je mijn oude schooldiploma opsturen?’ Nooit vraagt hij hoe het met mij gaat.
Soms denk ik terug aan de tijd dat we samen naar Zeeland gingen, Jan en ik voorop met de fietsen, de kinderen giechelend achterop. We zongen liedjes in de auto, maakten ruzie over wie het raam open mocht doen, aten friet op het strand. Ik dacht altijd dat die herinneringen ons zouden verbinden.
Maar nu voel ik me als een oude jas die in de kast hangt: vergeten, overbodig.
De dagen zijn lang sinds Jan weg is. Ik wandel door het park, kijk naar andere gezinnen en vraag me af wat ik verkeerd heb gedaan. Was ik te streng? Te beschermend? Of juist te toegeeflijk?
Mijn buurvrouw Els komt soms langs met een pannetje soep. Ze zegt: ‘Je moet niet zo piekeren, Anna. Kinderen zijn tegenwoordig allemaal druk.’ Maar haar woorden troosten me niet. Ik zie hoe haar dochter elke week langskomt met de kleinkinderen, hoe ze samen lachen in de tuin.
Op een dag valt er een blauwe envelop op de mat. De Belastingdienst wil iets weten over mijn pensioen. Ik snap er niets van. Jan regelde altijd dit soort dingen. Ik bel Marieke.
‘Mam, ik heb nu echt geen tijd,’ zegt ze geërgerd. ‘Stuur het maar naar Pieter, hij weet daar meer van.’
Ik stuur Pieter een foto van de brief via WhatsApp. Geen reactie.
’s Nachts lig ik wakker en tel ik mijn spaargeld. Het wordt steeds minder. De boodschappen zijn duurder geworden, de energierekening stijgt elk jaar. Mijn pensioen is klein; Jan had altijd gezegd dat we genoeg hadden, maar zonder hem voelt alles onzeker.
Op een ochtend durf ik het eindelijk te vragen aan Marieke: ‘Kun je me misschien wat geld lenen? Het is deze maand krap.’
Ze zwijgt even aan de telefoon. Dan zegt ze: ‘Mam… we hebben zelf ook niet veel over. Misschien kun je bijstand aanvragen?’
Bijstand. Het woord voelt als een klap in mijn gezicht.
Ik schaam me diep als ik naar het gemeentehuis ga. In de wachtruimte zitten mensen die hun leven lang hebben moeten vechten om rond te komen. Ik voel me een indringer. De vrouw achter het loket kijkt me vriendelijk aan, maar haar ogen zeggen: ‘Weer zo’n oude vrouw die het niet heeft gered.’
Thuis huil ik om Jan. Om alles wat we samen hadden opgebouwd en wat nu langzaam uit mijn handen glipt.
Op zondag ga ik naar de kerk, zoals altijd. De dominee praat over vergeving en liefde voor je naasten. Ik kijk om me heen naar andere ouderen die samen koffie drinken met hun kinderen naast zich.
Na afloop blijf ik alleen achter in de bankjes.
Op een dag belt Pieter onverwacht op.
‘Mam, kun je oppassen? We hebben niemand anders gevonden.’
Mijn hart maakt een sprongetje van vreugde, maar dan hoor ik zijn toon: ongeduldig, gehaast.
‘Natuurlijk,’ zeg ik snel.
Als ik bij hem thuis kom in Rotterdam, zie ik dat alles veranderd is. Zijn vrouw groet me vluchtig; de kinderen zitten op hun telefoons en kijken nauwelijks op als ik binnenkom.
‘We zijn laat thuis,’ zegt Pieter terwijl hij zijn jas aantrekt.
De hele middag zit ik op de bank terwijl de kinderen gamen of TikTok-filmpjes kijken. Niemand vraagt of ik iets wil drinken.
Als Pieter thuiskomt, bedankt hij me vluchtig en drukt me vijf euro in de hand voor de trein terug.
Op weg naar huis huil ik zachtjes in de coupé.
Waarom ben ik zo makkelijk vergeten? Waarom voelt het alsof alles wat ik heb gegeven niets waard is?
’s Avonds bel ik Els en vertel haar alles.
‘Je moet voor jezelf kiezen, Anna,’ zegt ze zachtjes. ‘Ze nemen je vanzelfsprekend aan zolang jij alles blijft geven.’
Maar hoe doe je dat als moeder? Hoe laat je los?
Ik besluit een brief te schrijven aan Marieke en Pieter:
‘Lieve kinderen,
Ik hou van jullie met heel mijn hart. Maar ik voel me alleen en vergeten. Ik heb altijd geprobeerd er voor jullie te zijn, maar nu heb ik jullie nodig. Niet voor geld of hulp met papieren – maar gewoon om samen te zijn. Een kopje koffie, een wandeling in het park… Meer vraag ik niet.
Liefs,
Mama’
Dagen gaan voorbij zonder antwoord.
Dan staat Marieke ineens voor de deur met haar jongste dochtertje aan haar hand.
‘Mam… het spijt me,’ zegt ze zachtjes terwijl ze me omhelst.
We huilen samen in de gang.
Het is geen sprookjeseinde – Pieter blijft afstandelijk – maar er is hoop.
Soms vraag ik me af: hoeveel ouders voelen zich net zo verloren als ik? En waarom praten we daar zo weinig over?
Misschien moeten we elkaar meer vasthouden – voordat het te laat is.