“Waarom heb ik mijn zoon naar huis gestuurd met mijn zieke kleinzoon? De schuld blijft aan mij kleven”
‘Mam, Daan voelt zich echt niet lekker. Kunnen we misschien toch even blijven tot hij wat opknapt?’
Bas’ stem trilt. Ik hoor het, maar ik wil het niet horen. Mijn handen trillen als ik de vaatwasser dichtduw. ‘Nee Bas, jullie moeten echt gaan. Het is al laat en ik heb morgen vroeg een afspraak in het ziekenhuis. Daan heeft gewoon een beetje koorts, dat gaat wel over.’
Bas kijkt me aan, zijn ogen vol twijfel en vermoeidheid. Daan, mijn kleine blonde kleinkind, ligt op de bank met rode wangen en een natte pluk haar op zijn voorhoofd. Hij ademt zwaar. Ik voel een steek van onrust, maar ik duw het weg. Ik wil rust. Ik wil stilte in huis, eindelijk een avond voor mezelf na weken zorgen voor iedereen behalve mezelf.
‘Mam, hij heeft al de hele dag niet gegeten. Hij klaagt over buikpijn en hij is zo slap…’
‘Bas, je overdrijft altijd zo. Kinderen zijn nu eenmaal vaak ziek in de winter. Geef hem thuis wat paracetamol en laat hem slapen. Echt, het komt goed.’
Bas zucht diep, tilt Daan voorzichtig op en pakt zijn jas. ‘Goed dan. Maar als er iets gebeurt…’
‘Er gebeurt niks,’ zeg ik scherp, terwijl ik de voordeur openhoud. ‘Rij voorzichtig.’
De deur valt dicht. Het huis is stil. Te stil.
Ik plof op de bank en staar naar de lege mok op tafel. Mijn gedachten razen: heb ik het goed gedaan? Had ik ze moeten laten blijven? Maar nee, ik ben geen oppas meer, ik ben hun moeder en oma, geen hotel.
Die nacht slaap ik onrustig. Om half drie word ik wakker van mijn telefoon. Bas’ naam op het scherm. Mijn hart slaat over.
‘Mam… Daan is opgenomen in het ziekenhuis. Ze denken aan een blindedarmontsteking. Hij heeft veel pijn…’
Zijn stem breekt. Ik voel mijn keel dichtknijpen.
‘Oh Bas…’
‘Waarom heb je ons weggestuurd? Waarom mocht hij niet blijven?’
Ik weet niets te zeggen. Alleen stilte aan mijn kant van de lijn.
De dagen daarna zijn een waas van schuld en schaamte. Daan wordt geopereerd, het was kantje boord. De arts zegt dat het goed is afgelopen, maar dat het niet veel langer had moeten duren.
Bas komt niet meer langs. Mijn kleindochter Lotte wordt door haar moeder opgehaald, zonder een woord tegen mij te zeggen.
Ik probeer te bellen, appjes te sturen: ‘Hoe gaat het met Daan?’ ‘Mag ik langskomen?’ Geen antwoord.
Mijn zus Els belt: ‘Marijke, wat is er gebeurd? Bas zegt dat je hem hebt weggestuurd met een doodziek kind?’
Ik voel me klein worden. ‘Ik wist niet dat het zo ernstig was…’
‘Je had beter moeten weten! Jij bent hun moeder, hun oma! Hoe kon je zo hard zijn?’
De woorden snijden dieper dan ze bedoelt.
Ik denk terug aan vroeger, hoe ik altijd voor iedereen klaarstond. Hoe Bas als kind zelf vaak ziek was en ik nachten naast zijn bed zat te waken. Waar is die zorgzaamheid gebleven? Wanneer ben ik zo moe geworden dat ik niet meer kon zien wat nodig was?
Na een week krijg ik eindelijk een berichtje van Bas: ‘Daan mag naar huis. We willen voorlopig even geen bezoek.’
Mijn hart breekt opnieuw.
De dagen slepen zich voort. Ik probeer mezelf te vergeven, maar elke keer als ik in de spiegel kijk zie ik alleen maar falen. Op straat ontwijk ik bekenden; bang voor hun oordeel, bang voor hun vragen.
Op een dag staat Lotte ineens voor de deur, haar rugzakje bungelend aan haar schouder.
‘Papa zegt dat ik even bij jou mag spelen,’ zegt ze zacht.
Ik kniel neer en trek haar in mijn armen. Ze ruikt naar buitenlucht en kinderlijke onschuld.
‘Hoe gaat het met Daan?’ fluister ik.
‘Hij slaapt veel. Papa is boos op jou.’
Ik slik de tranen weg en probeer te glimlachen.
We bakken pannenkoeken, kijken naar oude foto’s van toen Bas nog klein was. Lotte lacht om zijn rare kapsel en vraagt waarom opa nooit op de foto’s staat.
‘Opa kon niet goed tegen foto’s,’ zeg ik zacht.
Als Lotte weer wordt opgehaald, kijkt Bas me niet aan. Hij zegt alleen: ‘Bedankt voor het oppassen.’
De afstand tussen ons voelt als een kloof die niet meer te overbruggen is.
’s Nachts lig ik wakker en herhaal het moment waarop ik ze wegstuurde keer op keer in mijn hoofd. Had ik maar geluisterd naar Bas’ bezorgdheid, had ik maar even gevoeld aan Daan’s voorhoofd…
Op een dag belt Els weer: ‘Je moet met Bas praten, Marijke. Je kunt dit niet laten sudderen.’
Ik weet dat ze gelijk heeft, maar de schaamte houdt me tegen.
Uiteindelijk schrijf ik een brief aan Bas:
‘Lieve Bas,
Het spijt me zo verschrikkelijk dat ik jullie die avond heb weggestuurd. Ik was moe en dacht alleen aan mezelf, terwijl jij en Daan mij nodig hadden. Ik kan het niet terugdraaien, maar ik hoop dat je me ooit kunt vergeven.
Liefs,
Mama’
Dagen gaan voorbij zonder antwoord.
Dan ineens staat Bas voor de deur, Daan aan zijn hand.
‘Daan wilde oma zien,’ zegt hij kortaf.
Daan kijkt me aan met grote ogen. ‘Oma, mag ik bij jou slapen?’
Ik knik, slik mijn tranen weg en neem hem in mijn armen.
Bas blijft in de deuropening staan.
‘Mam… Ik snap dat je moe was. Maar je moet weten hoe bang ik was die nacht.’
‘Ik weet het Bas… En het spijt me zo erg.’
We staan daar samen in de gang, allebei zoekend naar woorden die misschien ooit weer bruggen kunnen slaan.
’s Avonds als Daan slaapt, zit ik alleen aan tafel met een kop thee. De stilte voelt anders nu – gevuld met spijt, maar ook met hoop op vergeving.
Had ik anders kunnen handelen? Ben je ooit te oud om fouten te maken – of om ze toe te geven?
Wat zouden jullie hebben gedaan als jullie in mijn schoenen stonden?