“Waarom kies je voor hem, Bas?”: Een moederhart in tweestrijd

‘Bas, ik begrijp het gewoon niet! Waarom zou je bij hem willen wonen? Je stiefvader is een vreemde voor je, dat weet je toch?’ De stem van mijn moeder, Marieke, trilt van woede en verdriet. Haar handen klemmen zich om de rand van de keukentafel, haar knokkels wit. Buiten tikt de regen tegen het raam van ons rijtjeshuis in Amersfoort. Ik voel mijn keel dichtknijpen, maar ik dwing mezelf haar aan te kijken.

‘Mam, ik weet dat het moeilijk is, maar… het is niet eerlijk om zo over Erik te praten. Hij probeert het tenminste.’ Mijn stem klinkt zachter dan ik wil. Ik hoor mezelf bijna smeken om begrip, maar ik weet dat het niet aankomt. Sinds papa drie jaar geleden overleed aan een hartaanval, is alles anders. Mijn moeder is veranderd. Gesloten. Boos op de wereld – en soms op mij.

‘Proberen? Bas, hij is er pas een jaar! Je kent hem nauwelijks. Hij weet niet eens wat jouw lievelingseten is, of hoe je vroeger altijd bang was voor onweer. Je hoort bij mij, niet bij hem!’ Haar ogen schieten vuur. Ik zie de wallen onder haar ogen, de rimpels die dieper lijken te worden met elke dag die voorbijgaat.

Ik slik. ‘Misschien wil ik gewoon even iets anders proberen. Het is hier… soms zo zwaar.’

Ze draait zich abrupt om en begint driftig af te wassen, alsof ze haar frustratie van zich af kan schrobben. ‘Dus je vlucht weg? Naar een man die je nauwelijks kent? Wat zou je vader hiervan vinden?’

Die vraag snijdt door mijn ziel. Mijn vader, Jan van Dijk, was alles voor mij. We gingen samen vissen in de Vecht, bouwden hutten in het bos bij Soestduinen. Sinds zijn dood voelt het huis leeg – en mijn moeder nog leger.

‘Misschien zou papa willen dat we gelukkig zijn,’ fluister ik. ‘Allebei.’

Ze laat een bord vallen. Het porselein spat uiteen op de tegelvloer. Ze zakt door haar knieën en begint de scherven op te rapen, haar schouders schokkend van ingehouden tranen.

‘Ga dan maar,’ snikt ze. ‘Als je denkt dat je daar gelukkiger bent…’

Ik sta daar, verstijfd tussen schuldgevoel en verlangen naar rust. Mijn zusje Lotte kijkt vanuit de deuropening toe, haar grote blauwe ogen vol angst.

‘Bas… ga je echt weg?’ fluistert ze.

Ik kniel bij haar neer en trek haar tegen me aan. ‘Ik kom je elke week ophalen voor de voetbaltraining, beloofd.’

Ze knikt, maar haar lip trilt. ‘Mama huilt elke nacht,’ zegt ze zachtjes.

Die nacht lig ik wakker in mijn bed. De regen is opgehouden, maar in mijn hoofd stormt het nog steeds. Ik denk aan Erik – hoe hij me laatst meenam naar zijn werkplaats in Hilversum, waar hij oude fietsen opknapt voor vluchtelingen. Hij praat weinig, maar als hij iets zegt, is het altijd raak. ‘Je hoeft niet te kiezen tussen ons,’ zei hij vorige week terwijl hij een ketting smeerde. ‘Maar als je ruimte nodig hebt… mijn deur staat open.’

De volgende ochtend pak ik mijn tas in stilte. Mijn moeder kijkt me niet aan tijdens het ontbijt. Lotte zit met haar hoofd op haar armen aan tafel.

‘Ik bel vanavond,’ zeg ik zachtjes.

Erik woont in een flat aan de rand van de stad. Het ruikt er naar koffie en olie. Zijn woonkamer is rommelig; overal stapels boeken en gereedschap. Hij kijkt op als ik binnenkom.

‘Hoi Bas,’ zegt hij rustig.

‘Hoi.’

We zeggen niets meer terwijl ik mijn spullen uitpak in de kleine logeerkamer. Aan de muur hangt een vergeeld affiche van de Elfstedentocht uit 1997.

Die avond zitten we samen op de bank. Erik schenkt thee in en schuift een koekje naar me toe.

‘Je moeder maakt zich zorgen,’ zegt hij uiteindelijk.

‘Ik weet het.’

‘Het is niet makkelijk voor haar.’

Ik knik. ‘Voor mij ook niet.’

Hij kijkt me aan met die kalme blik van hem. ‘Je hoeft niet te kiezen wie je meer liefhebt, Bas.’

Maar zo voelt het wel.

De dagen verstrijken traag. Op school vragen vrienden waarom ik ineens bij mijn stiefvader woon. Ik ontwijk hun blikken, lach hun vragen weg. Maar ’s avonds lig ik wakker en luister naar het zachte gezoem van Erik’s aquarium in de woonkamer.

Op een woensdagmiddag belt mijn moeder onverwacht aan.

‘Bas, kom alsjeblieft mee naar huis,’ smeekt ze in de hal. ‘Het spijt me dat ik zo boos was.’

Erik blijft op afstand staan, zijn handen diep in zijn zakken.

‘Mam… ik heb tijd nodig,’ zeg ik voorzichtig.

Ze barst in tranen uit en slaat haar armen om me heen. ‘Je bent alles wat ik nog heb.’

Die avond zit ik met Erik aan tafel.

‘Misschien moet ik teruggaan,’ zeg ik.

Hij knikt langzaam. ‘Je moeder heeft je nodig.’

‘Maar ik ook ruimte.’

Hij glimlacht flauwtjes. ‘Dat mag je zeggen.’

De weken daarna pendel ik tussen twee huizen – twee werelden die elkaar nauwelijks raken. Mijn moeder probeert vrolijk te doen als ik thuis ben, maar haar ogen verraden haar verdriet. Erik blijft geduldig; hij vraagt nooit meer dan ik wil geven.

Op een dag vind ik mijn moeder huilend in de tuin, haar handen vol onkruid.

‘Ik ben bang dat ik je kwijtraak,’ snikt ze.

Ik ga naast haar zitten en pak haar hand vast.

‘Mam… misschien moeten we leren elkaar los te laten zonder elkaar te verliezen.’

Ze kijkt me aan met natte wangen en knikt langzaam.

Nu, maanden later, voel ik me nog steeds verscheurd tussen twee loyaliteiten die allebei pijn doen als ik kies voor de ander. Maar misschien is dat familie: houden van betekent soms ook loslaten.

Soms vraag ik me af: hoeveel ruimte mag je nemen voor jezelf zonder iemand anders te breken? Is liefde niet juist dat je elkaar laat groeien – ook als dat betekent dat je even afstand moet nemen?