Waarom zou ik nu zorgen maken? Het verhaal van Anna en haar gouden broer Leon
“Waarom zou ik nu zorgen maken?” Mijn stem trilt terwijl ik het zeg, mijn blik gericht op het vergeelde behang in de woonkamer van mijn jeugd. Mijn broer Leon kijkt me aan met diezelfde zelfverzekerde blik die hij altijd had, alsof de wereld vanzelf naar hem toe draait. “Anna, mam heeft jou nodig. Je weet hoe moeilijk ze het heeft.”
Ik voel hoe mijn handen zich tot vuisten ballen. “En jij dan, Leon? Jij was altijd haar favoriet. Jij kreeg alles. Waarom moet ik nu ineens de verantwoordelijke dochter zijn?”
Hij zucht, draait zich om en loopt naar het raam. Buiten waait de wind door de kale bomen van onze straat in Amersfoort. “Ik heb een gezin, Anna. Werk. Je weet dat ik niet zomaar alles kan laten vallen.”
Het is alsof ik weer acht ben en aan tafel zit, kijkend naar hoe Leon een extra stuk appeltaart krijgt omdat hij zo ‘lief’ was geweest voor mama. Ik herinner me hoe ik probeerde haar aandacht te trekken met goede cijfers, met tekeningen, met alles wat ik kon bedenken. Maar het was nooit genoeg. “Je bent zo zelfstandig, Anna,” zei ze dan. “Jij redt je wel.”
Nu ligt ze boven in haar bed, haar lichaam verzwakt door kanker. Haar stem is zacht geworden, haar ogen dof. Maar als Leon binnenkomt, lichten ze op. “Mijn jongen,” fluistert ze dan, en ik voel hoe het oude verdriet weer opwelt.
De afgelopen weken ben ik elke dag hier geweest. Boodschappen doen, medicijnen regelen, haar helpen wassen. Leon komt langs als het hem uitkomt – meestal op zondagmiddag, als zijn vrouw Marieke en hun kinderen bij haar ouders zijn. Dan zit hij naast mama’s bed en praat over zijn werk bij de gemeente, over zijn promotie, over hoe druk hij het heeft.
Gisteravond zat ik aan haar bed toen ze plotseling mijn hand pakte. “Anna… je bent zo’n goede dochter.”
Ik slikte, voelde tranen prikken achter mijn ogen. “Waarom heb je dat nooit eerder gezegd?” vroeg ik zacht.
Ze keek weg, haar gezicht vertrokken van pijn – of was het spijt? “Het was nooit mijn bedoeling… Je broer had me meer nodig.”
Die woorden bleven hangen als een koude mist in mijn hoofd. Had hij haar meer nodig? Of wilde zij gewoon liever voor hem zorgen?
Vandaag sta ik in de keuken en hoor Leon boven praten met mama. Zijn stem klinkt opgewekt, alsof er niets aan de hand is. Ik hoor haar lachen – een zeldzaam geluid de laatste tijd.
Als hij weer beneden komt, kijkt hij me aan met een mengeling van medelijden en irritatie. “Je moet haar niet zo lastig vallen met oude koeien uit de sloot, Anna. Ze is ziek.”
Ik bijt op mijn lip om niet te schreeuwen. “Misschien moet jij eens luisteren naar wat zij te zeggen heeft.”
Hij haalt zijn schouders op en pakt zijn jas. “Ik moet gaan. Marieke wacht.”
De voordeur valt dicht en ik blijf achter in het huis dat ooit warm aanvoelde, maar nu koud en leeg is.
’s Avonds zit ik naast mama’s bed en kijk naar haar smalle handen op het dekbed. Ze ademt zwaar.
“Anna… ben je boos op me?”
Ik slik. “Ik weet het niet, mam. Soms wel.”
Ze knikt langzaam. “Je hebt altijd alles alleen moeten doen.”
“Waarom?” Mijn stem breekt.
Ze draait haar hoofd naar me toe. “Omdat ik dacht dat je sterk was.”
Ik voel tranen over mijn wangen stromen. “Sterk zijn betekent niet dat je geen liefde nodig hebt.”
Ze pakt mijn hand vast, knijpt erin met wat kracht ze nog heeft. “Het spijt me zo.”
Die nacht slaap ik nauwelijks. In mijn hoofd draaien herinneringen rond: verjaardagen waarop Leon alle aandacht kreeg, rapportavonden waar alleen zijn cijfers werden besproken, vakanties waarin hij altijd mocht kiezen waar we heen gingen.
De volgende ochtend belt Marieke me op. “Anna, kun jij vandaag bij je moeder blijven? Leon heeft een belangrijke vergadering.” Haar stem klinkt beleefd maar afstandelijk.
“Ja hoor,” zeg ik automatisch.
Als ik ophang, voel ik de woede weer opkomen. Waarom wordt er altijd van mij verwacht dat ik alles oplos? Waarom mag Leon zich verschuilen achter zijn werk en gezin?
’s Middags komt de huisarts langs. Ze kijkt me bezorgd aan als ze ziet hoe moe ik ben.
“Anna, zorg je ook een beetje voor jezelf?” vraagt ze zacht.
Ik lach schamper. “Wanneer dan?”
Ze legt een hand op mijn arm. “Je hoeft dit niet alleen te doen.”
Maar wie helpt mij? Mijn vader is jaren geleden overleden aan een hartaanval; familie woont ver weg of bemoeit zich niet.
’s Avonds zit ik weer naast mama’s bed. Ze slaapt veel, wordt af en toe wakker en mompelt dan Leon’s naam.
Ik voel me verscheurd tussen plichtsbesef en verlangen naar erkenning – naar liefde die nooit vanzelfsprekend was.
Op een avond komt Leon onverwacht langs. Hij ziet er moe uit, zijn gezicht grauw.
“Hoe gaat het met haar?” vraagt hij zonder me aan te kijken.
“Niet goed,” zeg ik kortaf.
Hij zucht diep en gaat naast me zitten. Even is het stil.
“Weet je nog,” begint hij aarzelend, “toen we klein waren? Hoe jij altijd voor mij opkwam als ik gepest werd?”
Ik kijk hem verbaasd aan. “Dat herinner jij je?”
Hij knikt langzaam. “Jij was altijd sterker dan ik, Anna. Mam zag dat ook.”
“Sterker… of gewoon genegeerd?” fluister ik.
Hij kijkt me eindelijk aan, zijn ogen vochtig. “Het spijt me dat ik je nooit heb geholpen.”
Voor het eerst zie ik iets breken in zijn houding – een barst in het pantser van de gouden zoon.
We zitten samen in stilte terwijl mama zacht ademt tussen ons in.
De dagen daarna verandert er iets tussen ons. Leon komt vaker langs; hij helpt met kleine dingen – thee zetten, medicijnen geven – onwennig maar oprecht.
Op een ochtend zegt mama: “Jullie moeten elkaar vasthouden als ik er niet meer ben.”
Leon pakt mijn hand vast en knijpt erin.
Als mama enkele weken later overlijdt, staan we samen naast haar bed. Ik huil – om haar, om alles wat nooit gezegd is, om alles wat verloren ging.
Na de begrafenis zitten Leon en ik samen in de lege woonkamer.
“Ik weet niet hoe we nu verder moeten,” zegt hij zacht.
“Misschien… samen?” stel ik voor.
Hij knikt langzaam.
Nu, maanden later, denk ik vaak terug aan die laatste weken. Aan alles wat kapot was – en wat voorzichtig werd geheeld.
Hebben jullie ooit gevoeld dat je altijd sterk moest zijn voor anderen? Wanneer mag je eindelijk zelf kwetsbaar zijn?