Wanneer alles op het spel staat: Het verhaal van Pieter en Marleen

‘Dus… ga je het haar vertellen?’ De stem van mijn dochter, Sophie, trilt. Ze kijkt me aan met diezelfde blauwe ogen als haar moeder. Ik voel mijn keel dichtknijpen.

‘Sophie, het is niet zo simpel,’ stamel ik. Mijn handen trillen om de mok koffie die ik vasthoud. Buiten regent het, dikke druppels tikken tegen het raam van onze rijtjeswoning in Amersfoort. Alles voelt grijs, zwaar.

Het begon allemaal drie maanden geleden. Ik was altijd tevreden geweest met mijn leven: een vaste baan bij de gemeente, een huwelijk van dertig jaar met Linda, twee volwassen kinderen die hun eigen weg gingen. Maar toen kwam Marleen. Ze was 48, net gescheiden, en kwam ons team versterken als projectleider. Vanaf het eerste moment dat ze haar fiets in het rek zette en haar natte haar uitwringde, voelde ik iets wat ik in jaren niet had gevoeld.

‘Pieter, kun jij me even helpen met deze rapportage?’ Haar stem was warm, haar blik open. We lachten om dezelfde flauwe grappen, deelden onze frustraties over de bureaucratie en dronken samen koffie in de kantine. Het was onschuldig, hield ik mezelf voor. Maar elke dag keek ik uit naar haar aanwezigheid.

Thuis merkte Linda het meteen. ‘Je bent anders de laatste tijd,’ zei ze op een avond terwijl ze de aardappels afgiet. ‘Afwezig.’

‘Druk op werk,’ loog ik. Maar zelfs toen ik naast haar in bed lag, dacht ik aan Marleen. Aan hoe ze naar me lachte, hoe ze haar hand even op mijn arm legde als ze iets vertelde.

Op een vrijdagmiddag bleef ik langer op kantoor. De meeste collega’s waren al weg, maar Marleen zat nog achter haar computer. ‘Wil je een borrel?’ vroeg ze. We liepen samen naar een café aan de gracht. De regen tikte zachtjes op het raam terwijl we spraken over onze dromen en teleurstellingen.

‘Voel jij je soms ook… vastzitten?’ vroeg ze zacht.

Ik knikte. ‘Alsof het leven al bepaald is en je alleen nog maar hoeft te wachten tot het voorbij is.’

Ze glimlachte droevig. ‘Misschien hoeft dat niet.’

Die avond fietste ik naar huis met een knoop in mijn maag. Linda zat op de bank met een boek, de kat op schoot. ‘Was het gezellig?’ vroeg ze zonder op te kijken.

‘Ja,’ zei ik kortaf.

De weken daarna werd de spanning thuis ondraaglijk. Linda probeerde gesprekken aan te knopen, maar ik sloot me steeds meer af. Sophie kwam vaker langs en keek me onderzoekend aan.

Op een zaterdagmiddag barstte de bom. Linda stond in de keuken toen ik binnenkwam.

‘Pieter, wat is er aan de hand? Je bent niet meer jezelf. Is er iemand anders?’ Haar stem brak.

Ik zweeg te lang.

‘Dus wel,’ fluisterde ze.

Ik voelde me schuldig, laf, maar ook opgelucht dat het eindelijk uitgesproken was.

‘Wie is ze?’

‘Een collega,’ gaf ik toe.

Linda draaide zich om, haar gezicht nat van de tranen. ‘Na alles wat we samen hebben opgebouwd…’

Die nacht sliep ik op de bank. Sophie kwam de volgende ochtend langs en vond me daar.

‘Papa… wat ga je doen?’ Haar stem was zacht, maar dwingend.

Ik wist het niet. Marleen had me gevraagd of ik met haar wilde praten buiten het werk om. Ze zei dat ze gevoelens voor me had, dat ze zich bij mij weer jong voelde.

Maar kon ik alles opgeven? Mijn huwelijk, mijn gezin? Was het verlangen naar iets nieuws sterker dan de geschiedenis die Linda en ik deelden?

Op maandag sprak ik Marleen na het werk.

‘Pieter, ik wil niet degene zijn die je gezin kapotmaakt,’ zei ze. ‘Maar ik kan niet ontkennen wat ik voel.’

Ik keek haar aan en voelde de verscheurdheid in mezelf groeien.

Thuis probeerde Linda me te negeren, maar de stilte was oorverdovend. Tijdens het avondeten prikte Sophie in haar eten en zei plots: ‘Misschien moet je gewoon even weggaan, pap. Uitzoeken wat je wilt.’

Die nacht pakte ik een tas en vertrok naar een goedkoop hotel aan de rand van de stad. De kamer rook muf en het bed kraakte bij elke beweging. Ik staarde naar het plafond en vroeg me af: ben ik echt zo ongelukkig? Of ben ik gewoon bang voor de sleur?

De dagen erna sprak ik veel met Marleen. We wandelden door het park, aten samen bij een klein Italiaans restaurantje. Ze vertelde over haar scheiding, over hoe ze zich verloren had gevoeld tot ze mij ontmoette.

‘Ik wil niet dat je kiest uit angst of schuld,’ zei ze zachtjes terwijl we langs de Eem liepen.

Maar elke keer als ik haar hand pakte, dacht ik aan Linda. Aan onze vakanties in Zeeland, aan hoe we samen lachten om oude herinneringen, aan hoe zij altijd voor mij klaarstond – ook nu nog.

Na een week keerde ik terug naar huis. Linda zat aan tafel met rode ogen en een stapel papieren voor zich.

‘Wil je scheiden?’ vroeg ze zonder op te kijken.

‘Ik weet het niet,’ antwoordde ik eerlijk.

Ze zuchtte diep. ‘Ik wil vechten voor ons, Pieter. Maar niet als jij dat niet wilt.’

Sophie kwam binnen en keek van mij naar haar moeder. ‘Jullie moeten praten,’ zei ze streng.

En dat deden we – urenlang. Over wat er mis was gegaan, over wat we misten bij elkaar, over wat we nog voelden.

Het was pijnlijk en eerlijker dan ooit tevoren.

Uiteindelijk koos ik ervoor om bij Linda te blijven – niet uit schuldgevoel, maar omdat ik besefte dat liefde soms betekent dat je samen door moeilijke tijden gaat in plaats van weg te rennen voor iets nieuws.

Marleen begreep het, al deed het pijn.

Nu zit ik hier aan tafel met Linda en Sophie, de regen tikkend tegen het raam zoals die eerste dag. Alles is anders – brozer misschien – maar ook echter dan ooit.

Soms vraag ik me af: hoeveel geluk durven we te riskeren voor een sprankje hoop? En is het verlangen naar iets nieuws sterker dan de kracht van wat we samen hebben opgebouwd?