Wanneer Alles Op Het Spel Staat: Het Verhaal van Pieter en Saskia

‘Pieter, luister je wel?’ De stem van mijn vrouw Linda snijdt door de stilte in onze keuken. Haar handen trillen lichtjes terwijl ze de koffiemok op het aanrecht zet. Ik knik, maar mijn gedachten dwalen alweer af naar het kantoor, naar die ene blik van Saskia vanochtend.

‘Je bent er met je hoofd niet bij de laatste tijd,’ zegt Linda zacht. ‘Is er iets wat ik moet weten?’

Ik slik. Hoe vertel je iemand met wie je dertig jaar lief en leed hebt gedeeld dat je je plotseling een vreemdeling voelt in je eigen leven? Dat de geur van haar parfum, ooit zo vertrouwd, nu vooral herinneringen oproept aan wat ooit was? Ik kijk naar haar, naar de rimpeltjes rond haar ogen, de zorg die ze altijd voor mij en onze kinderen heeft gedragen. Maar ik voel me leeg. Of misschien juist te vol – vol met vragen, verlangen, spijt.

Op kantoor is het anders. Daar is Saskia. Ze kwam drie maanden geleden binnenlopen, haar rode haar in een losse knot, haar lach open en warm. Ze is 49, slechts zes jaar jonger dan Linda, maar in haar aanwezigheid voel ik me jonger dan ooit. Ze lacht om mijn flauwe grappen, vraagt naar mijn mening tijdens vergaderingen, raakt soms even mijn arm aan als ze iets uitlegt. Kleine dingen, maar ze doen iets met me.

‘Pieter, kun je deze cijfers nog even controleren?’ vroeg Saskia gisteren terwijl ze over mijn bureau leunde. Haar geur – fris, een beetje citrus – bracht me terug naar zomers aan het strand van Scheveningen, toen alles nog mogelijk leek.

‘Natuurlijk,’ antwoordde ik te snel. Onze vingers raakten elkaar even toen ik het papier aanpakte. Een schokje, bijna onmerkbaar, maar ik voelde het tot in mijn tenen.

Thuis probeer ik normaal te doen. Onze zoon Bram is net uit huis, onze dochter Sophie studeert in Utrecht en komt alleen in het weekend nog langs. Linda en ik zijn weer met z’n tweeën, zoals vroeger – maar het voelt niet meer als vroeger. We praten over boodschappen, over de tuin die opnieuw gedaan moet worden, over de buurvrouw die haar heup heeft gebroken. Maar nooit over ons.

Op een regenachtige donderdagavond zit ik alleen in de woonkamer als mijn telefoon trilt. Een appje van Saskia: ‘Zin om morgen na werk een borrel te doen? Even stoom afblazen?’ Mijn hart slaat over. Ik typ: ‘Lijkt me leuk!’ en druk meteen op verzenden voordat ik kan nadenken.

De volgende dag zitten we samen aan de bar bij De Drie Ringen. Saskia lacht om mijn verhalen over de chaos op kantoor en vertelt over haar scheiding van vijf jaar geleden. ‘Soms denk ik dat ik nooit meer écht gelukkig word,’ zegt ze zachtjes.

‘Dat dacht ik ook,’ fluister ik terug voordat ik mezelf kan tegenhouden.

Ze kijkt me aan met die heldere ogen. ‘En nu?’

Ik weet het niet. Alles in mij schreeuwt dat dit fout is, dat ik Linda niet kan – niet mág – verraden. Maar als Saskia haar hand op de mijne legt, voel ik een warmte die ik al jaren niet meer heb gevoeld.

De weken daarna zoeken we elkaar steeds vaker op. Koffie na de lunchpauze, samen werken aan projecten, nog een borrel na werk. Ik voel me schuldig tegenover Linda, maar kan niet stoppen. Thuis ben ik afwezig; Linda merkt het natuurlijk.

Op een avond barst de bom.

‘Pieter, wat is er aan de hand?’ Linda’s stem breekt als ze het vraagt. ‘Je bent veranderd. Je bent hier niet meer.’

Ik wil liegen, zeggen dat het stress is op werk of dat ik gewoon moe ben. Maar als ik haar tranen zie, breek ik.

‘Er is iemand anders,’ fluister ik. ‘Het spijt me zo.’

Linda’s gezicht vertrekt van pijn en ongeloof. ‘Wie?’

‘Saskia… van kantoor.’

Ze slaat haar handen voor haar gezicht en begint te huilen zoals ik haar nog nooit heb zien huilen. Ik wil haar troosten, maar weet dat ik dat recht heb verloren.

De weken daarna zijn een waas van stilte en verwijten. Sophie komt vaker thuis; Bram belt elke dag om te vragen hoe het gaat. Linda praat nauwelijks tegen me. Ik slaap op de logeerkamer.

Saskia stuurt berichtjes: ‘Hoe gaat het?’, ‘Denk aan je.’ Maar zelfs haar woorden voelen nu zwaar.

Op een avond zit ik alleen op het balkon met een glas wijn als Sophie naast me komt zitten.

‘Papa… waarom?’ vraagt ze zacht.

Ik kijk naar haar profiel in het licht van de straatlantaarn. Mijn kleine meisje is volwassen geworden zonder dat ik het doorhad.

‘Ik weet het niet,’ zeg ik eerlijk. ‘Misschien was ik bang dat dit alles was… dat er niets nieuws meer zou komen.’

Ze knikt langzaam. ‘Maar soms is wat je hebt genoeg.’

Die nacht lig ik wakker en denk aan alles wat ik op het punt sta te verliezen: mijn gezin, mijn thuis, de vrouw die altijd naast me stond – ook toen ik dat misschien niet verdiende.

Saskia vraagt of ik bij haar wil komen wonen. Ze heeft een appartement in Leusden met uitzicht op het bos. Het klinkt idyllisch, maar als ik erover nadenk voel ik vooral leegte.

Linda en ik praten eindelijk echt met elkaar – over vroeger, over nu, over pijn en spijt. Ze zegt dat ze me niet kan vergeven, niet nu in ieder geval.

Ik vertrek uit ons huis met alleen een koffer en mijn gitaar. In het appartement van Saskia voel ik me verloren tussen haar boeken en schilderijen die niets met mij te maken hebben.

Op een dag belt Bram: ‘Pap… kom je zondag eten? Mam wil graag dat je erbij bent.’

Ik ga – nerveus, beschaamd – en zie hoe Linda lacht om een grap van Sophie. Ze straalt een kracht uit die ik nooit eerder zag.

Na het eten loop ik alleen terug naar mijn tijdelijke huis en vraag me af: Was dit alles waard? Heb ik gezocht naar iets wat er nooit was? Of heb ik juist iets gevonden wat ik allang had moeten koesteren?

Misschien is geluk niet iets nieuws zoeken, maar leren waarderen wat je hebt voordat het voorgoed verdwijnt.

Wat zouden jullie doen als je alles dreigt te verliezen door één keuze? Is het ooit te laat om terug te keren?