Wanneer de buren te dichtbij komen: Een verhaal over grenzen en vriendschap in Almere

‘Marloes, ben je thuis? Ik heb je echt nú nodig!’

De stem van Anja galmt door het open raam, net als ik eindelijk op de bank plof met een kop thee. Mijn hart slaat over. Het is de derde keer deze week dat ze onaangekondigd voor de deur staat. Ik kijk naar mijn telefoon, twijfel of ik moet doen alsof ik er niet ben. Maar haar dochtertje, Fleur, staat al met haar jas half uitgetrokken in onze gang. Mijn zoon, Daan, springt op en roept: ‘Fleur! Kom, we gaan bouwen!’

‘Marloes, ik weet dat je er bent!’ Anja’s stem klinkt nu zachter, bijna smekend. Ik zucht en open de voordeur. Ze staat daar met haar handen vol boodschappen, haar gezicht rood van de kou.

‘Sorry dat ik zo binnenval,’ zegt ze snel. ‘Maar mijn moeder is weer gevallen en ik moet echt even naar haar toe. Kan Fleur bij jullie blijven?’

Ik knik, voel de spanning in mijn schouders. ‘Natuurlijk, geen probleem.’

Ze drukt me een vluchtige kus op de wang en verdwijnt alweer richting haar auto. Ik kijk haar na, voel me schuldig omdat ik geïrriteerd ben. Maar het is niet de eerste keer. Sinds Anja vorig jaar gescheiden is, lijkt ze steeds vaker op mij te leunen. Eerst vond ik het fijn om haar te helpen, maar nu voelt het alsof mijn huis niet meer van mij is.

Daan en Fleur rennen giechelend naar boven. Ik hoor hun voetstappen op de trap, hun stemmen die samensmelten tot een vrolijk gekwetter. Even glimlach ik – hun vriendschap is puur, onschuldig. Maar dan denk ik aan de stapel werk die op me wacht en de was die nog gedaan moet worden.

Mijn man, Sander, komt binnen met zijn fiets aan de hand. ‘Weer visite?’ vraagt hij met opgetrokken wenkbrauw.

‘Anja moest weg. Haar moeder is gevallen.’

Hij zucht. ‘Het is altijd wat met haar, hè? Je moet echt eens grenzen stellen, Marloes.’

Ik weet dat hij gelijk heeft. Maar hoe doe je dat zonder hard of onvriendelijk te zijn? Anja heeft niemand anders hier in Almere. Haar familie woont in Groningen, haar ex-man laat amper iets van zich horen.

Die avond, als Fleur opgehaald wordt, blijft Anja langer hangen dan normaal. Ze ploft neer aan onze keukentafel en begint te huilen.

‘Ik weet niet meer hoe ik het allemaal moet doen,’ snikt ze. ‘Het is zo zwaar alleen.’

Ik leg mijn hand op de hare. ‘Je doet het goed, echt waar. Maar misschien kun je hulp vragen bij het wijkteam? Of bij andere ouders van school?’

Ze kijkt me aan met grote ogen. ‘Jij bent de enige die ik vertrouw.’

Die woorden blijven hangen als een zware jas om mijn schouders. Ik wil haar helpen, maar niet ten koste van mezelf.

De weken verstrijken en Anja’s bezoeken worden frequenter. Soms staat ze al om zeven uur ’s ochtends voor de deur met een slapende Fleur op haar arm omdat ze ‘even naar de huisarts moet’. Andere keren belt ze laat in de avond omdat ze zich eenzaam voelt.

Sander wordt steeds stiller aan tafel. Daan begint te klagen dat hij nooit meer alleen met mij kan spelen. Zelfs mijn moeder merkt het als ze belt: ‘Je klinkt moe, lieverd.’

Op een zondagmiddag barst de bom.

Anja komt binnenstormen terwijl wij net aan tafel zitten voor het avondeten. Zonder te vragen schuift ze aan.

‘Wat eten we?’ vraagt ze luchtig.

Sander legt zijn vork neer. ‘Anja, misschien kun je eerst even vragen of het uitkomt.’

Ze kijkt hem verbaasd aan. ‘Oh… sorry, ik dacht…’

Ik voel hoe mijn wangen rood worden van schaamte én woede. ‘Anja, we hebben even tijd voor ons gezin nodig.’

Ze staat abrupt op, pakt Fleur bij de hand en loopt zonder iets te zeggen naar buiten.

Die avond lig ik wakker in bed. Sander draait zich naar me toe.

‘Je moet kiezen, Marloes,’ zegt hij zacht. ‘Voor jezelf én voor ons gezin.’

De volgende dag zie ik Anja op het schoolplein. Ze ontwijkt mijn blik, praat met andere moeders. Ik voel me schuldig én opgelucht tegelijk.

Na schooltijd staat ze toch bij me.

‘Mag ik even met je praten?’ vraagt ze aarzelend.

We lopen samen naar het parkje achter de school.

‘Het spijt me,’ zegt ze zacht. ‘Ik heb je teveel belast.’

Ik knik. ‘Ik wilde je helpen, maar ik raakte mezelf kwijt.’

Ze veegt een traan weg. ‘Ik ben bang om alleen te zijn.’

‘Je bent niet alleen,’ zeg ik voorzichtig. ‘Maar ik moet ook voor mezelf zorgen.’

We zitten samen op het koude bankje terwijl onze kinderen spelen. Het voelt als een nieuw begin – niet meer alles geven, maar wel blijven delen wat kan.

Soms vraag ik me af: wanneer is helpen genoeg? En hoe bewaak je je eigen grenzen zonder iemand in de steek te laten? Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond?