Wanneer het hart niet vergeeft: Het verhaal van een moeder die vertrok met haar baby

‘Waarom kijk je me niet eens aan als ik met je praat, Sander?’ Mijn stem trilt, maar hij blijft naar zijn telefoon staren. De regen tikt tegen het raam van onze flat in Amersfoort. Ik voel hoe mijn hart in mijn borst bonkt, alsof het wil ontsnappen. ‘Sander, luister je wel?’

Hij zucht. ‘Marloes, ik ben moe. Kunnen we dit niet een andere keer doen?’

Ik kijk naar onze dochter, Lotte, die in haar box ligt te slapen. Haar kleine handjes bewegen in haar slaap. Alles in mij schreeuwt om rust, om liefde, om een teken dat ik niet alleen ben in dit moederschap. Maar Sander is er niet – niet echt. Hij is fysiek aanwezig, maar zijn ziel lijkt ergens anders te dwalen.

De afgelopen maanden zijn een waas van slapeloze nachten, huilbuien en eindeloze discussies geweest. Sander werkt veel, zegt hij. Maar als hij thuis is, zit hij op zijn telefoon of kijkt hij voetbal. Soms vraag ik me af of hij Lotte überhaupt ziet. Of hij mij nog ziet.

‘Weet je nog hoe blij we waren toen we hoorden dat ik zwanger was?’ probeer ik zachtjes. ‘Weet je nog dat je zei dat we samen alles aankonden?’

Hij haalt zijn schouders op. ‘Dingen veranderen, Marloes.’

Die woorden blijven hangen in de kamer als een koude mist. Dingen veranderen. Ja, alles is veranderd sinds Lotte er is. Maar waarom voelt het alsof ik de enige ben die zich aanpast?

Mijn moeder belt elke dag. ‘Je moet sterk zijn, Marloes,’ zegt ze dan. ‘Iedereen heeft het moeilijk met een baby.’ Maar als ik haar vertel over Sander’s afstandelijkheid, zegt ze: ‘Mannen zijn nu eenmaal zo.’

Maar is dat zo? Is dit normaal? Of ben ik gek geworden?

Op een avond, als Lotte eindelijk slaapt en de stilte als een zware deken over me heen valt, barst ik in tranen uit. Ik voel me opgesloten in mijn eigen leven. Mijn vrienden zijn allemaal druk met hun eigen gezinnen of carrières. Mijn wereld is klein geworden – kleiner dan ooit.

Sander komt binnen en kijkt me aan alsof hij een vreemde ziet.
‘Wat is er nu weer?’ vraagt hij.

‘Ik kan dit niet meer,’ fluister ik.

Hij lacht schamper. ‘Wat kun je niet meer? Moeder zijn? Of met mij samenleven?’

‘Allebei,’ zeg ik eerlijker dan ooit.

Hij draait zich om en loopt weg. Geen troostende arm, geen begripvolle blik. Alleen maar leegte.

De volgende ochtend sta ik op met een besluit dat zich langzaam in mij heeft gevormd. Ik pak Lotte’s kleertjes in, haar favoriete knuffel en wat luiers. Mijn handen trillen terwijl ik de tas dichtdoe.

Sander zit aan de keukentafel met zijn koffie en telefoon. ‘Wat ga je doen?’ vraagt hij zonder op te kijken.

‘Ik ga weg,’ zeg ik zacht. ‘Ik kan niet meer leven in een huis waar liefde ontbreekt.’

Hij zegt niets. Geen protest, geen smeekbede om te blijven – alleen stilte.

Ik loop met Lotte naar buiten. De lucht is grijs en zwaar van de regen. Mijn hart bonkt van angst en opluchting tegelijk. Waar moet ik heen? Mijn moeder woont in Groningen, maar ik weet dat ze me zal verwijten dat ik opgeef.

Toch bel ik haar op het station.
‘Mam, ik kom naar je toe,’ zeg ik terwijl Lotte tegen mijn borst slaapt.

Ze zucht diep aan de andere kant van de lijn. ‘Marloes…’

‘Ik kan niet meer, mam.’

‘Kom maar,’ zegt ze uiteindelijk.

De treinreis voelt als een eeuwigheid. Ik kijk naar Lotte’s gezichtje en vraag me af of ze iets merkt van mijn verdriet. In Groningen wacht mijn moeder me op perron 4 op. Ze omhelst me stevig, maar haar blik is streng.

‘Je kunt niet eeuwig hier blijven,’ zegt ze die avond terwijl ze thee inschenkt.

‘Ik weet het,’ antwoord ik zacht.

De dagen bij mijn moeder zijn zwaar. Ze helpt met Lotte, maar haar opmerkingen steken:
‘Vroeger bleven vrouwen gewoon bij hun man.’
‘Misschien had je harder moeten proberen.’

Elke avond lig ik wakker en vraag ik me af of ik gefaald heb – als vrouw, als moeder, als echtgenote.

Op een dag belt Sander.
‘Wanneer kom je terug?’ vraagt hij zonder emotie.

‘Ik weet het niet,’ zeg ik eerlijk.

‘Je kunt hier niet zomaar alles achterlaten.’

‘Misschien moet jij eens nadenken over wat je hebt achtergelaten,’ antwoord ik voordat ik ophang.

De weken verstrijken. Mijn moeder wordt ongeduldiger; ze wil haar rust terug. Ik zoek naar woonruimte, maar alles is duur of onbereikbaar voor een alleenstaande moeder zonder vast inkomen.

Op een middag zit ik met Lotte in het parkje achter mijn moeders flat. Een andere moeder – Sanne – komt naast me zitten met haar zoontje.
‘Ben je nieuw hier?’ vraagt ze vriendelijk.

Ik knik en vertel haar mijn verhaal in flarden.
Ze legt haar hand op mijn arm. ‘Je bent niet de enige, hoor. Ik heb ook ooit alles achtergelaten.’

Voor het eerst voel ik me begrepen.
Sanne nodigt me uit voor koffie bij haar thuis. Haar huis is klein maar warm; haar man werkt nachtdiensten en kookt ’s avonds voor het gezin.
‘Het is zwaar,’ zegt Sanne terwijl we onze kinderen voeden, ‘maar soms moet je kiezen voor jezelf én voor je kind.’

Langzaam bouw ik een nieuw leven op in Groningen. Ik vind parttime werk bij een bakkerij; Lotte gaat twee dagen per week naar de opvang. Het is zwaar – financieel, emotioneel – maar elke dag voel ik iets van kracht terugkomen.

Sander belt soms nog; zijn stem klinkt steeds leger.
Op een dag zegt hij: ‘Misschien had ik meer moeten doen.’

Ik slik de tranen weg. ‘Misschien allebei wel.’

Mijn moeder blijft kritisch, maar ze ziet dat ik sterker word.
Op Lotte’s eerste verjaardag zitten we samen aan tafel – mijn moeder, Sanne en haar gezin, zelfs Sander komt langs voor een uurtje.
Er hangt iets nieuws in de lucht: hoop misschien?

’s Avonds kijk ik naar Lotte die slaapt met haar knuffelbeer tegen zich aan gedrukt.
Ik fluister: ‘We redden het wel, meisje.’

En soms vraag ik me af: hoeveel vrouwen zitten nu precies zoals ik ooit zat – gevangen tussen schuldgevoel en verlangen naar vrijheid? Wanneer kies je voor jezelf zonder egoïstisch te zijn? Wie bepaalt eigenlijk wat liefde is?