Wanneer het Lot een Wrede Spel Speelt: De Onthulde Dromen van Sarah en Daniël

‘Waarom luister je nooit naar me, Daniël?’ Mijn stem trilt, terwijl ik mijn jas dichttrek tegen de gure novemberwind die door de smalle straatjes van Utrecht giert. Daniël kijkt me aan, zijn ogen donker van frustratie. ‘Omdat jij altijd denkt dat je alles beter weet, Sarah! Kunnen we alsjeblieft gewoon genieten van deze avond?’

Ik slik. Mijn hart bonkt in mijn borst. We staan op de stoep voor het oude café waar we elkaar zeven jaar geleden voor het eerst kusten. Alles voelt anders nu. De toekomst die we samen hadden uitgestippeld – samenwonen in een knus appartementje aan de Oudegracht, trouwen in de lente, kinderen krijgen – lijkt ineens zo fragiel.

‘Weet je nog hoe we hier stonden, die eerste keer?’ fluister ik, mijn stem breekt. Daniël zucht en pakt mijn hand, maar zijn grip is slap. ‘Natuurlijk weet ik dat nog. Maar mensen veranderen, Sarah. Jij… ik…’

De woorden blijven hangen tussen ons, zwaar en onuitgesproken. Ik voel tranen prikken achter mijn ogen, maar ik dwing mezelf om sterk te blijven. We lopen zwijgend naar zijn fiets. Het is druk op straat; studenten lachen, fietsen suizen voorbij, het leven gaat door alsof onze wereld niet op instorten staat.

Thuis wacht mijn moeder op me. Ze zit aan de keukentafel met een kop thee, haar gezicht gespannen. ‘En? Hoe was het met Daniël?’ vraagt ze zonder op te kijken van haar telefoon.

‘Hetzelfde als altijd,’ mompel ik. ‘We maken alleen maar ruzie de laatste tijd.’

Ze legt haar telefoon neer en kijkt me aan met die blik die ik zo goed ken – een mengeling van bezorgdheid en teleurstelling. ‘Misschien moet je eens nadenken of dit wel is wat je wilt, lieverd.’

Ik wil schreeuwen dat ze het niet begrijpt, dat niemand begrijpt hoe diep mijn liefde voor Daniël gaat. Maar ik zwijg. Ik ben moe van het uitleggen.

Die nacht lig ik wakker in bed, luisterend naar het zachte getik van regen tegen het raam. Mijn gedachten razen: Hoe zijn we hier beland? Waar is het misgegaan?

De volgende ochtend word ik wakker met een zwaar gevoel in mijn borst. Mijn telefoon trilt – een bericht van Daniël: ‘Sorry van gisteravond. Kunnen we praten?’

We spreken af in het park waar we vroeger uren konden praten zonder woorden nodig te hebben. Nu voelt elk woord als een gevecht.

‘Sarah…’ begint hij aarzelend. ‘Ik weet dat ik moeilijk doe. Maar ik ben gewoon bang om je kwijt te raken.’

Ik kijk hem aan en zie de jongen die ik ooit leerde kennen – onzeker, maar vol dromen. ‘Ik ben ook bang,’ fluister ik. ‘Maar we moeten vechten voor wat we hebben.’

Hij knikt langzaam en pakt mijn hand stevig vast. Voor het eerst in weken voel ik hoop.

We besluiten samen verder te gaan, ondanks alles. We vinden een klein appartementje aan de rand van de stad; niet aan de Oudegracht zoals we ooit droomden, maar het voelt als ons eigen plekje. We werken hard – hij als fysiotherapeut in een revalidatiecentrum, ik als docent Nederlands op een middelbare school.

Het leven lijkt eindelijk weer licht te worden. We lachen weer samen, maken plannen voor de toekomst. Op een avond, terwijl we samen op de bank zitten met pizza en rode wijn, kijkt Daniël me aan met die ondeugende glimlach die ik zo gemist heb.

‘Sarah… wil je met me trouwen?’

Mijn hart maakt een sprongetje. Ik lach door mijn tranen heen en val hem om de hals. ‘Ja! Natuurlijk wil ik dat!’

We bellen onze ouders, vrienden – iedereen is dolblij voor ons. Mijn moeder huilt van geluk aan de telefoon; zelfs haar scepsis lijkt verdwenen.

De maanden vliegen voorbij in een roes van voorbereidingen en dromen over onze toekomst. Maar dan, op een koude ochtend in februari, verandert alles.

Daniël vertrekt vroeg naar zijn werk; hij kust me vluchtig op mijn voorhoofd voordat hij de deur uitgaat. ‘Tot vanavond, lieverd!’ roept hij nog.

Ik hoor pas uren later wat er is gebeurd.

Mijn telefoon gaat over terwijl ik in de klas sta. Het is Daniëls moeder; haar stem breekt als ze zegt: ‘Sarah… er is iets vreselijks gebeurd.’

Daniël is onderweg naar zijn werk geschept door een auto die door rood reed. Hij ligt in het ziekenhuis, in coma.

De dagen daarna zijn een waas van wachten, hopen, bidden. Ik zit aan zijn bed, houd zijn hand vast en vertel hem over onze bruiloft, over hoe mooi alles zal worden als hij wakker wordt.

Maar Daniël wordt niet wakker.

Na drie weken nemen zijn ouders en ik de moeilijkste beslissing van ons leven: we laten hem gaan.

De begrafenis is koud en grijs; het regent onafgebroken terwijl vrienden en familie afscheid nemen van de jongen die zoveel betekende voor zovelen.

Thuis is het stil. Mijn moeder probeert me te troosten, maar haar woorden bereiken me niet. Ik voel me leeg, alsof iemand mijn hart uit mijn borst heeft gerukt.

Wekenlang dwaal ik doelloos door het huis, kijkend naar foto’s van Daniël en mij – lachend op vakantie in Zeeland, dansend op Koningsdag, samen onder een paraplu in de regen.

Op een avond barst ik uit in snikken en schreeuw tegen het universum: ‘Waarom hij? Waarom wij?’

Mijn vrienden proberen me op te beuren; ze nemen me mee naar terrasjes, sturen lieve berichtjes. Maar niets helpt echt.

Tot op een dag mijn collega Marieke naast me komt zitten in de lerarenkamer.

‘Sarah… je hoeft dit niet alleen te doen,’ zegt ze zachtjes.

Haar woorden breken iets open in mij. Voor het eerst durf ik te praten over mijn pijn – over de woede, het verdriet, de angst dat ik nooit meer gelukkig zal worden.

Langzaam begin ik weer te leven. Ik ga wandelen langs de grachten, schrijf brieven aan Daniël die ik nooit verstuur. Ik zoek hulp bij een therapeut en leer dat rouwen geen rechte lijn is.

Mijn moeder en ik groeien weer naar elkaar toe; ze vertelt me over haar eigen verliezen, over hoe ze altijd bang was dat mij hetzelfde zou overkomen.

Op een dag vind ik tussen Daniëls spullen een briefje dat hij ooit voor mij schreef:

‘Lieve Sarah,
Als er ooit iets met mij gebeurt, wil ik dat je blijft dromen. Blijf lachen, blijf liefhebben – ook als het pijn doet.’

Ik huil als ik het lees, maar voel ook iets van kracht terugkeren.

Het leven zal nooit meer hetzelfde zijn zonder Daniël. Maar misschien kan ik ooit weer gelukkig worden – voor hem én voor mezelf.

En soms vraag ik me af: Hoeveel kan een mens verliezen voordat hij zichzelf verliest? Of is liefde juist wat ons overeind houdt als alles om ons heen instort?

Wat denken jullie? Hebben jullie ooit zo’n verlies meegemaakt? Hoe vonden jullie weer hoop?