Wanneer je droom van vrijheid verandert in een nachtmerrie: Mijn leven met mijn schoonmoeder onder één dak
‘Mark, je moet haar nu echt iets zeggen. Dit kan zo niet langer!’ Mijn stem trilt terwijl ik mijn handen om mijn mok koffie klem. Het is zondagochtend, de regen tikt tegen het raam van ons kleine appartement in Rotterdam-Zuid. Mark kijkt me aan, zijn ogen moe, zijn schouders hangen. ‘Mam heeft het nu ook niet makkelijk, Sanne. Ze heeft niemand meer.’
Ik voel de woede opborrelen. ‘En wij dan? Tien jaar lang hebben we alles opgeofferd voor dit huis. Jij beloofde dat als de hypotheek af was, we eindelijk samen zouden zijn. Zonder haar.’
Mark zucht diep en staart naar zijn handen. ‘Ze is mijn moeder.’
‘En ik ben je vrouw!’ Mijn stem klinkt harder dan ik bedoel. In de slaapkamer hoor ik het bed kraken – mevrouw Van Dijk is wakker. Ik voel me schuldig, maar ook opgelucht dat ze het misschien gehoord heeft.
Tien jaar geleden leek het allemaal zo logisch. Mark’s vader was net overleden, zijn moeder kon het huis niet betalen en wij zochten een plek voor onszelf. We kochten samen een klein appartement, met de afspraak dat zij bij ons zou blijven tot de hypotheek was afgelost. Daarna zou ze naar een seniorenwoning gaan. Ze zei het zelf: ‘Ik wil jullie niet tot last zijn.’
Maar nu is het zover en alles is anders. Mevrouw Van Dijk heeft haar koffers niet gepakt. Integendeel: ze lijkt zich steeds meer te nestelen. Haar breiwerk ligt op de bank, haar pantoffels staan in de gang, haar stem klinkt overal door het huis. En Mark… Mark zwijgt.
De intimiteit tussen ons is verdwenen. Elke avond hoor ik haar hoesten door de dunne muren. Als ik Mark aanraak in bed, draait hij zich weg. ‘Ze hoort ons,’ fluistert hij dan. Ik voel me opgesloten in mijn eigen huis.
Op een avond zit ik alleen op het balkon, kijkend naar de lichtjes van de stad. Mijn telefoon trilt: een berichtje van mijn zus, Iris. ‘Hoe gaat het? Kom je binnenkort langs?’ Ik typ: ‘Het gaat wel.’ Maar dat is gelogen.
De volgende ochtend zit mevrouw Van Dijk aan tafel met haar krant en haar eeuwige kopje thee. Ze kijkt niet op als ik binnenkom. ‘Goedemorgen,’ zeg ik zachtjes.
‘Morgen,’ bromt ze terug.
Ik pak een boterham en ga tegenover haar zitten. De stilte tussen ons is zwaar.
‘Heb je al gehoord van die nieuwe seniorenwoningen aan de Maas?’ probeer ik voorzichtig.
Ze vouwt haar krant dicht en kijkt me strak aan. ‘Ik ben nog niet van plan om weg te gaan, Sanne.’
Mijn hart slaat over. ‘Maar… dat was toch altijd de afspraak?’
Ze haalt haar schouders op. ‘De tijden zijn veranderd. Het leven is duur geworden. En bovendien… jullie hebben toch ruimte genoeg?’
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Maar wij… Mark en ik… we hebben ook recht op ons eigen leven.’
Ze kijkt me aan, haar blik hard. ‘Ik heb alles voor Mark gedaan. Nu is het zijn beurt om voor mij te zorgen.’
Die avond wacht ik tot Mark thuiskomt van zijn werk. Ik zit op het bed, mijn handen trillen.
‘We moeten praten,’ zeg ik zodra hij binnenkomt.
Hij knikt, gaat naast me zitten.
‘Mark, dit kan zo niet langer. Ik voel me een indringer in mijn eigen huis. Jij moet kiezen: óf wij samen, óf jij met je moeder.’
Hij kijkt me aan, zijn ogen vol verdriet. ‘Sanne… ze heeft niemand meer.’
‘En ik dan? Ben ik dan niemand?’ Mijn stem breekt.
De dagen daarna leven we langs elkaar heen. Mevrouw Van Dijk lijkt te merken dat er iets speelt; ze is norser dan ooit. Mark trekt zich terug in zijn werk, komt laat thuis, eet snel en verdwijnt naar de slaapkamer.
Op een avond komt Iris langs. Ze kijkt me aan en zegt: ‘Je bent jezelf niet meer, Sanne.’
Ik barst in tranen uit. ‘Ik weet niet meer wie ik ben, Iris. Alles draait om haar. Zelfs Mark zie ik nauwelijks nog.’
Iris pakt mijn hand vast. ‘Je moet voor jezelf kiezen.’
Maar hoe doe je dat als je gevangen zit tussen loyaliteit en liefde? Als je man verscheurd wordt tussen zijn moeder en jou?
Op een dag vind ik een briefje op tafel: ‘Ben bij de huisarts – mam.’ Ik weet niet waarom, maar iets in mij breekt.
Ik pak mijn jas en loop zonder doel door de stad. De regen slaat in mijn gezicht, maar ik voel niets meer.
Als ik thuiskom zit Mark op de bank, zijn hoofd in zijn handen.
‘Ze heeft suikerziekte,’ zegt hij zachtjes.
Ik ga naast hem zitten, leg mijn hand op zijn knie.
‘Mark… hoe lang kunnen we dit nog volhouden?’
Hij kijkt me aan, zijn ogen rood van het huilen.
‘Ik weet het niet meer, Sanne.’
Die nacht lig ik wakker naast hem, luisterend naar zijn ademhaling en het zachte gesnurk van mevrouw Van Dijk in de kamer ernaast.
Ik vraag me af: hoeveel kun je opofferen voor familie? Wanneer mag je eindelijk voor jezelf kiezen? En wat blijft er over van liefde als je gevangen zit in stilte en onuitgesproken verdriet?