Wanneer je thuis niet meer je thuis is: het verhaal van Maria

‘Maria, kun je even komen? Sophie en ik willen iets bespreken.’

De stem van mijn zoon Daan klinkt ongeduldig vanuit de woonkamer. Ik zet de theepot neer, veeg mijn handen af aan mijn schort en loop langzaam naar binnen. Mijn hart bonkt in mijn borst. Sinds Sophie hier is ingetrokken, voelt het alsof ik op eieren loop in mijn eigen huis.

‘Ja, wat is er?’ vraag ik, terwijl ik probeer te glimlachen. Sophie zit op de bank, haar benen over elkaar geslagen, haar blik strak op haar telefoon. Daan kijkt me nauwelijks aan.

‘We willen graag wat veranderingen aanbrengen,’ zegt Sophie plotseling, zonder op te kijken. ‘Het is hier nogal… ouderwets.’

Ik voel een steek in mijn maag. Dit huis heb ik samen met mijn man gebouwd, steen voor steen, plank voor plank. Elke kamer draagt herinneringen. ‘Wat bedoel je precies?’ vraag ik voorzichtig.

Sophie zucht overdreven. ‘Nou, de gordijnen bijvoorbeeld. En die oude kast kan echt niet meer. We willen het wat moderner maken. Toch, Daan?’

Daan knikt zwijgend. Zijn ogen ontwijken de mijne.

‘Maar… dit is toch mijn huis?’ hoor ik mezelf zeggen, zachter dan ik zou willen.

Sophie lacht kort. ‘We wonen hier nu toch samen? Het is ook óns huis.’

Die woorden blijven hangen in de lucht als een dreigende onweerswolk. Ik weet niet wat ik moet zeggen. Sinds Daan Sophie heeft ontmoet, lijkt hij veranderd. Vroeger was hij altijd zorgzaam, attent. Nu lijkt hij vooral bezig haar gelukkig te maken – ten koste van alles.

Die avond lig ik wakker in bed. De stilte in huis voelt anders; vijandig bijna. Ik hoor hun stemmen beneden, gelach, het geluid van flessen die worden geopend. Mijn kamer – ooit een plek van rust – voelt als een gevangenis.

De dagen daarna volgen de veranderingen elkaar snel op. De gordijnen worden vervangen door witte rolgordijnen die elk beetje warmte uit de kamer halen. Mijn favoriete kast wordt naar de schuur verbannen. Sophie loopt door het huis alsof ze er al jaren woont; ze commandeert Daan om klusjes te doen en kijkt mij nauwelijks aan.

Op een ochtend kom ik beneden en zie ik dat ze mijn servies hebben vervangen door een modern, wit servies uit de IKEA. Mijn oude borden staan in dozen op de gang.

‘Wat gebeurt er met mijn spullen?’ vraag ik voorzichtig.

Sophie haalt haar schouders op. ‘We dachten dat je ze niet meer nodig had.’

Ik voel tranen branden achter mijn ogen, maar ik slik ze weg. ‘Dit is nog steeds mijn huis,’ zeg ik zacht.

‘Dat zeg je steeds,’ zegt Sophie met een kille glimlach. ‘Maar misschien wordt het tijd dat je daarover nadenkt.’

Die avond probeer ik met Daan te praten als Sophie niet thuis is.

‘Daan, lieverd… Ik voel me niet meer thuis in mijn eigen huis,’ begin ik voorzichtig.

Hij kijkt me vermoeid aan. ‘Mam, je moet gewoon wennen aan verandering. Sophie hoort nu bij ons leven.’

‘Maar waarom moet alles veranderen? Waarom mag er niets blijven zoals het was?’

Daan zucht diep. ‘Omdat we ook recht hebben op ons eigen plekje. Je moet niet zo vasthouden aan het verleden.’

Ik voel me klein en onzichtbaar. Alsof ik langzaam uit mijn eigen leven word gewist.

De weken gaan voorbij en de sfeer wordt steeds grimmiger. Sophie maakt opmerkingen over mijn kleding (‘Misschien kun je eens iets moderners proberen?’), over het eten (‘We eten voortaan veganistisch, Maria’), zelfs over hoe vaak ik bezoek ontvang (‘Het is wel druk zo met al die vriendinnen van je’).

Op een dag komt mijn dochter Anne langs. Zodra ze binnenstapt, voelt ze de spanning.

‘Mam, wat is er aan de hand?’ vraagt ze zacht als we samen in de tuin staan.

Ik vertel haar alles – over de veranderingen, over hoe ik me voel alsof ik niet meer besta in mijn eigen huis.

Anne balt haar vuisten. ‘Dit kan niet zo doorgaan! Jij hebt dit huis opgebouwd! Jij hoort hier veilig te zijn!’

Maar wat kan ik doen? Mijn zoon woont hier nu met zijn vriendin; als ik iets zeg, ben ik de boeman.

De situatie escaleert als Sophie op een avond boos thuiskomt omdat ik vergeten ben haar pakketje aan te nemen.

‘Kun je nou echt niks goed doen?’ snauwt ze me toe waar Daan bij staat.

Ik voel iets in mij breken. ‘Dit is genoeg!’ roep ik uit. ‘Ik laat me niet langer zo behandelen in mijn eigen huis!’

Daan springt op. ‘Rustig mam! Je overdrijft weer.’

‘Nee Daan, dit is geen overdrijven! Ik voel me hier niet meer welkom! Jullie nemen alles over en laten mij achter met lege handen!’

Sophie lacht spottend. ‘Misschien moet je inderdaad eens nadenken of dit nog wel jouw plek is.’

Die nacht slaap ik nauwelijks. De volgende ochtend pak ik een koffer en ga naar Anne toe.

Ze slaat haar armen om me heen als ze me ziet staan met tranen in mijn ogen.

‘Je hoeft niet terug als je dat niet wilt, mam,’ fluistert ze.

Dagen worden weken. Daan belt af en toe, maar altijd kortaf – alsof hij boos is dat ik hem in de steek heb gelaten.

Sophie stuurt me een bericht: “We hebben besloten om het huis te verkopen.”

Mijn wereld stort in.

Samen met Anne ga ik naar een advocaat; gelukkig blijkt dat ik nog steeds eigenaar ben van het huis en dat zij mij er niet zomaar uit kunnen zetten. Maar de breuk met Daan lijkt definitief.

Op een dag staat hij plotseling voor Anne’s deur.

‘Mam… kunnen we praten?’

Zijn ogen zijn rood van het huilen.

‘Het spijt me zo… Ik weet niet wat me bezielde…’

We praten urenlang; over vroeger, over papa, over hoe alles zo uit de hand heeft kunnen lopen.

Langzaam groeit er begrip – maar het vertrouwen is beschadigd.

Nu woon ik alleen in een klein appartementje aan de rand van de stad. Het grote huis staat te koop; soms rijd ik erlangs en zie ik vreemde mensen door de ramen kijken.

Mijn hart doet pijn om alles wat verloren is gegaan – maar ergens voel ik ook opluchting: eindelijk ben ik weer baas over mijn eigen leven.

Toch blijft één vraag knagen: hoe kan het dat familie zo snel vreemden voor elkaar worden? En wat betekent ‘thuis’ eigenlijk nog als je er niet meer welkom bent?