Wanneer Succes Splijt: Laura’s Strijd tussen Liefde en Ambitie
‘Dus jij kiest voor je werk boven ons?’ Bas’ stem trilt, zijn handen gebald op het aanrecht. Het is half tien ’s avonds, de regen tikt tegen het raam van ons appartement in de Pijp. Ik sta nog in mijn mantelpak, laptop onder mijn arm, net thuis van een presentatie die weken voorbereiding kostte. Mijn hart bonkt in mijn keel.
‘Bas, dat zeg ik toch niet…’ Mijn stem klinkt schor. Ik wil hem uitleggen dat dit project belangrijk is, dat het niet alleen om mij draait, maar om ons, om onze toekomst. Maar zijn blik is hard, ondoordringbaar.
‘Je bent er nooit meer, Laura. Je leeft voor je werk. Wanneer heb je voor het laatst naar mij geluisterd? Of naar jezelf?’
Ik slik. De woorden blijven steken in mijn keel. Hij heeft gelijk, ergens. Sinds ik die promotie kreeg bij het architectenbureau, draait alles om deadlines, pitches, vergaderingen met klanten die hun droomhuis willen laten bouwen aan de Amstel. Bas werkt als docent geschiedenis op een middelbare school in Diemen. Hij houdt van zijn vak, maar zijn wereld is overzichtelijker, rustiger. Hij heeft altijd gezegd dat hij trots op me is. Maar nu zie ik iets anders in zijn ogen: teleurstelling, misschien zelfs jaloezie.
‘Ik probeer gewoon…’ begin ik, maar hij onderbreekt me.
‘Je probeert jezelf te bewijzen. Maar waarvoor? Voor wie?’
Ik weet het antwoord niet. Of misschien wil ik het niet weten.
Die nacht lig ik wakker naast hem. Zijn rug naar mij toe, zijn ademhaling zwaar en onregelmatig. Ik staar naar het plafond en denk aan vroeger, aan onze studententijd in Utrecht. Hoe we samen door de regen fietsten, nat tot op het bot, lachend om niets. Hoe we droomden van een toekomst waarin alles mogelijk was. Toen was succes iets abstracts, iets wat we samen zouden bereiken. Nu voelt het als een wig die langzaam maar zeker tussen ons wordt gedreven.
De dagen daarna zijn gespannen. We praten nauwelijks. Ik stort me op mijn werk; Bas blijft langer op school, neemt extra surveillancediensten aan tijdens de examens. We leven langs elkaar heen als vreemden in hetzelfde huis.
Op een vrijdagavond komt hij laat thuis. Ik zit aan de keukentafel met een glas wijn, papieren verspreid over het tafelblad. Hij gooit zijn tas neer en kijkt me aan met een mengeling van vermoeidheid en vastberadenheid.
‘Laura,’ zegt hij zacht, ‘ik kan dit niet meer.’
Mijn hart slaat over.
‘Wat bedoel je?’
Hij zucht diep. ‘Ik voel me verloren in jouw wereld. Alsof ik er niet meer toe doe. Jij hebt alles onder controle: je werk, je vrienden, je toekomstplannen. Maar waar pas ik nog in dat plaatje?’
Ik wil hem zeggen dat hij alles voor me betekent, dat ik zonder hem niets ben. Maar de woorden klinken hol als ik ze uitspreek.
‘Ik wil niet kiezen tussen jou en mijn werk,’ fluister ik.
Hij knikt langzaam. ‘Maar dat doe je al.’
Het is alsof iemand een mes in mijn borst steekt. Ik weet dat hij gelijk heeft, maar ik weet ook niet hoe ik moet stoppen met rennen, met streven naar meer.
De weken verstrijken. We proberen te praten, gaan zelfs naar relatietherapie bij mevrouw De Vries in Oud-West. Zij stelt vragen die pijn doen: ‘Wat betekent succes voor jullie? Wat missen jullie bij elkaar?’ Bas zegt dat hij zich onzichtbaar voelt naast mij; ik zeg dat ik bang ben om mezelf te verliezen als ik minder ambitieus ben.
Op een avond na de therapie lopen we zwijgend langs de grachten. De stad is prachtig verlicht, maar tussen ons hangt een kille stilte.
‘Weet je nog,’ zegt Bas ineens, ‘hoe we vroeger droomden van een huisje aan de rand van de stad? Met een tuin en misschien kinderen?’
Ik knik. ‘Dat wil ik nog steeds.’
‘Maar wanneer dan? Als je partner wordt bij het bureau? Als je eindelijk genoeg erkenning hebt?’ Zijn stem breekt.
Ik weet het antwoord niet. Misschien nooit.
De maanden gaan voorbij. Op mijn werk krijg ik steeds meer verantwoordelijkheden; mijn naam staat op de shortlist voor een prestigieuze architectuurprijs. Iedereen feliciteert me – behalve Bas. Thuis is het stil; we slapen in aparte kamers.
Op een dag vind ik een brief op mijn kussen. Zijn handschrift is slordig, haastig.
‘Lieve Laura,
Ik hou van je – dat zal altijd zo blijven. Maar ik kan niet langer toekijken hoe jij jezelf voorbijloopt en mij achterlaat op het perron. Ik hoop dat je gelukkig wordt, ook zonder mij.
Bas’
Ik huil tot diep in de nacht. De volgende ochtend is hij weg.
De weken daarna voel ik me leeg, alsof iemand het licht heeft uitgedraaid in mijn leven. Mijn collega’s merken het; zelfs mijn baas vraagt of alles goed gaat. Ik stort me nog harder op mijn werk – tot ik op een dag instort tijdens een vergadering.
In het ziekenhuis zegt de arts: ‘Je lichaam geeft aan dat het genoeg is geweest.’
Thuis op de bank kijk ik naar oude foto’s van Bas en mij: lachend op Vlieland, samen op Koningsdag in oranje outfits, dansend op een bruiloft van vrienden. Ik vraag me af waar het misging – wanneer succes belangrijker werd dan liefde.
Op een regenachtige zondag bel ik mijn moeder in Haarlem.
‘Mam,’ snik ik, ‘waarom kan ik niet gewoon gelukkig zijn met wat ik heb?’
Ze zwijgt even en zegt dan: ‘Misschien moet je jezelf opnieuw leren kennen, Laura.’
Nu zit ik hier, alleen in ons oude appartement, luisterend naar de regen tegen het raam. Mijn carrière is nog steeds indrukwekkend – maar voor wie? Voor wat?
Hebben we soms zoveel haast om iets te bereiken dat we vergeten wie er naast ons loopt? Wat betekent succes als je het niet kunt delen met degene van wie je houdt?