„Wil je alsjeblieft op mijn moeder passen?“: Hoe ik mezelf opnieuw vond na mijn pensioen
‘Wil je alsjeblieft op mijn moeder passen, Marjan?’
De stem van Kees trilde een beetje, alsof hij zich schaamde om het te vragen. Ik stond in de deuropening, nog in mijn ochtendjas, met een kopje koffie in mijn hand. Het was een grijze dinsdag in maart, de regen tikte zachtjes tegen het raam. Ik had me voorgenomen om eindelijk die roman uit te lezen waar ik nooit aan toe kwam tijdens mijn werkende leven als verpleegkundige. Maar nu stond Kees daar, zijn handen diep in zijn jaszakken, zijn blik afgewend.
‘Ze is de laatste tijd zo vergeetachtig… Ik weet niet meer wat ik moet doen. Ik moet werken, en mijn zus…’
Ik zuchtte. Iedereen in de straat wist dat zijn zus, Anja, al jaren geen contact meer had met hun moeder. Een oude vete over een erfenis, geloof ik. Typisch Nederlands, dacht ik altijd: we praten niet over onze gevoelens, maar laten ze sudderen tot ze overkoken.
‘Hoe lang heb je het over?’ vroeg ik voorzichtig.
‘Misschien een paar weken? Tot we iets geregeld hebben. Je krijgt er natuurlijk voor betaald.’
Ik voelde me schuldig dat ik meteen aan geld dacht. Maar sinds mijn pensioen was alles anders. Mijn dagen waren leeg, maar ook van mij. Ik had plannen: oppassen op mijn kleindochter Noor, wandelen in het Vondelpark, eindelijk schilderles nemen. Maar Kees keek me zo wanhopig aan dat ik niet anders kon dan knikken.
‘Ik zal het proberen,’ zei ik zacht.
Diezelfde middag zat ik tegenover mevrouw Van Dijk aan haar keukentafel. Ze was kleiner dan ik me herinnerde, haar schouders gebogen onder een onzichtbare last. Haar handen trilden toen ze haar kopje thee optilde.
‘Ben jij de nieuwe hulp?’ vroeg ze met een schorre stem.
‘Ik ben Marjan, uw buurvrouw,’ zei ik vriendelijk. ‘Ik kom u een beetje gezelschap houden.’
Ze keek me aan met waterige ogen. ‘Mijn dochter komt nooit meer. Ze zegt dat ik haar leven heb verpest.’
Ik wist niet wat ik moest zeggen. In plaats daarvan schonk ik haar nog wat thee in en luisterde naar haar verhalen over vroeger: hoe ze als meisje uit Rotterdam naar Amsterdam verhuisde, hoe ze haar man leerde kennen op de kermis in Haarlem. Soms herhaalde ze zichzelf, soms viel ze stil en staarde ze uit het raam.
De dagen werden weken. Mijn leven vulde zich met kleine rituelen: samen boodschappen doen bij de Albert Heijn, haar helpen met douchen, luisteren naar haar eindeloze verhalen over haar jeugd en haar kinderen. Soms was ze boos – op mij, op Kees, op Anja – en schold ze me uit voor ‘bemoeial’. Andere keren huilde ze zachtjes als ze dacht dat ik het niet zag.
Mijn dochter belde steeds vaker: ‘Mam, wanneer kom je weer oppassen op Noor? Ze mist je.’
‘Binnenkort,’ loog ik. Maar elke keer als ik mevrouw Van Dijk alleen liet, voelde ik me schuldig. Wat als ze viel? Wat als ze vergat het gas uit te zetten?
Op een avond kwam Kees langs. Hij zag er moe uit.
‘Het spijt me zo, Marjan,’ zei hij terwijl hij zijn handen door zijn haar haalde. ‘Ik weet dat dit niet jouw verantwoordelijkheid is.’
‘Waarom doet Anja eigenlijk zo afstandelijk?’ vroeg ik voorzichtig.
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ze zegt dat mam altijd meer van mij hield. Dat zij altijd alles moest doen. Maar mam was gewoon… streng. Niet makkelijk om van te houden.’
Ik dacht aan mijn eigen moeder, die altijd alles voor mij deed maar nooit zei dat ze van me hield. Hoe vaak had ik haar verweten dat ze koud was? Hoe vaak had ik haar gemist sinds haar dood?
De weken werden maanden. Mijn kleindochter groeide zonder mij; Noor zette haar eerste stapjes terwijl ik mevrouw Van Dijk hielp met aankleden. Mijn dochter werd steeds bozer: ‘Je hebt eindelijk tijd voor jezelf en nu geef je alles weer weg!’
Op een dag vond ik mevrouw Van Dijk huilend in bed.
‘Ik wil niet meer,’ snikte ze. ‘Iedereen laat me alleen.’
Ik ging naast haar zitten en pakte haar hand. ‘U bent niet alleen,’ fluisterde ik.
Maar was dat waar? Was gezelschap genoeg als je kinderen je niet meer wilden zien?
Die avond belde ik Anja.
‘Anja? Met Marjan, de buurvrouw van uw moeder.’
Stilte aan de andere kant van de lijn.
‘Uw moeder mist u heel erg.’
‘Ze heeft altijd meer van Kees gehouden,’ zei Anja kil.
‘Misschien is het nu tijd om dat achter u te laten,’ zei ik voorzichtig. ‘Ze heeft u nodig.’
Anja hing op zonder iets te zeggen.
De volgende dag stond Anja ineens voor de deur. Ze zag er nerveus uit, haar ogen rood van het huilen.
‘Mag ik… mag ik even bij haar?’ vroeg ze zachtjes.
Ik knikte en liet haar binnen. Vanuit de gang hoorde ik hun stemmen – eerst gespannen, daarna zachter, tot er alleen nog snikken klonken.
Na die dag kwam Anja vaker langs. Langzaam herstelde hun band zich een beetje. Kees leek opgelucht; mevrouw Van Dijk leefde op.
Maar voor mij bleef er een leegte achter. Mijn dagen waren gevuld met zorgen voor anderen, maar wie zorgde er voor mij? Mijn dochter bleef boos; Noor kende me nauwelijks nog.
Op een avond zat ik alleen thuis, luisterend naar het tikken van de regen tegen het raam. Ik dacht aan alles wat ik had opgegeven – en alles wat ik had gewonnen.
Was het egoïstisch om eindelijk eens voor mezelf te kiezen? Of is zorgen voor anderen juist wat ons menselijk maakt?
Soms vraag ik me af: wanneer is het genoeg geweest? Wanneer mag je jezelf eindelijk op de eerste plaats zetten? Wat zouden jullie doen?