Ze eten biefstuk, wij pap: Waar is de rechtvaardigheid?
“Ze eten biefstuk, wij pap: waar is de rechtvaardigheid?” Die gedachte schoot door mijn hoofd terwijl ik met mijn lepel in de lauwe havermout roerde. Mijn zusje Noor zat tegenover me, haar blik strak op haar bord gericht. De voordeur klapte dicht. Mijn ouders waren thuis. Het was acht uur ’s avonds, veel later dan normaal.
‘Hoi mam, hoi pap,’ riep ik, mijn stem net iets te opgewekt. Noor keek niet op. Mijn moeder kwam de keuken binnen, haar hakken tikten op de tegelvloer. ‘Goedenavond, kinderen,’ zei ze vluchtig, haar ogen glansden van vermoeidheid of misschien van iets anders. Mijn vader volgde haar, zijn jasje nog aan, een plastic tas in zijn hand.
‘Willen jullie mee-eten?’ vroeg ik, hopend op een moment van samenzijn. Mijn moeder schudde haar hoofd. ‘Nee, lieverd, we hebben al iets gehaald onderweg.’ Ze liep door naar de woonkamer, gevolgd door mijn vader. Even later hoorde ik het zachte geritsel van een papieren zak en het bestek dat tegen porselein tikte. De geur van gegrilde biefstuk en verse friet drong de keuken binnen. Mijn maag draaide zich om.
‘Waarom mogen wij nooit mee-eten?’ fluisterde Noor. Haar stem brak. Ik wist het antwoord niet. Sinds papa zijn promotie had gekregen bij het notariskantoor in Utrecht, was alles veranderd. Ze werkten allebei langer, kwamen later thuis, en als ze er waren, leken ze ergens anders met hun gedachten.
Ik herinner me nog hoe het vroeger was. Samen aan tafel, lachen om domme grappen van papa, mama die haar beroemde stamppot maakte. Nu voelde het alsof we huisgenoten waren in plaats van een gezin.
‘Misschien hebben ze het druk,’ probeerde ik Noor gerust te stellen. Maar ik geloofde mezelf niet eens.
Die nacht lag ik wakker. Ik hoorde mijn ouders zacht praten in hun slaapkamer. Flarden van hun gesprek drongen door de muur: ‘…ze begrijpen het niet…’, ‘…we doen dit voor hen…’, ‘…het is tijdelijk…’
De volgende ochtend was het huis stil toen ik opstond. Noor zat al aan tafel met een kom yoghurt en een appel. ‘Ze zijn weer vroeg weg,’ zei ze zonder op te kijken. Ik knikte en pakte mijn schooltas.
Op school voelde ik me anders dan de anderen. Mijn beste vriendin Sanne vertelde enthousiast over het etentje bij haar ouders thuis, hoe haar moeder speciaal lasagne had gemaakt omdat ze wist dat Sanne dat zo lekker vond. Ik glimlachte flauwtjes en zei dat wij gisteren ook samen hadden gegeten.
Na school fietste ik langzaam naar huis. De lucht was grijs en zwaar; het voelde alsof er elk moment regen kon vallen. Thuis was Noor aan het tekenen aan de keukentafel. Ik ging naast haar zitten.
‘Weet je nog hoe mama altijd appeltaart bakte als we jarig waren?’ vroeg ik zacht.
Noor knikte. ‘Nu koopt ze gewoon iets bij de bakker.’
We zwegen allebei. Het voelde alsof we iets kwijt waren geraakt wat we nooit meer terug zouden krijgen.
Die avond besloot ik het gesprek aan te gaan. Toen mijn ouders thuiskwamen – weer met een plastic tas vol lekkernijen – wachtte ik hen op in de gang.
‘Kunnen we praten?’ vroeg ik, mijn stem trilde een beetje.
Mijn moeder keek verrast op. ‘Natuurlijk, lieverd.’
We gingen aan tafel zitten, Noor schoof aarzelend aan.
‘Waarom eten jullie altijd apart? Waarom mogen wij niet mee?’ vroeg ik directer dan ik had bedoeld.
Mijn vader zuchtte diep. ‘Het is ingewikkeld, Anna.’
‘Leg het dan uit,’ zei Noor zacht.
Mijn moeder wreef over haar voorhoofd. ‘We zijn zo moe na het werk… Soms willen we gewoon even rust.’
‘Maar wij zijn toch ook jullie gezin?’ Mijn stem brak nu echt.
Er viel een lange stilte.
‘We doen ons best,’ zei mijn vader uiteindelijk. ‘Maar misschien vergeten we soms wat echt belangrijk is.’
Die avond aten we samen – simpele pasta met tomatensaus – maar voor het eerst in maanden voelde het als vroeger. We praatten over school, lachten om Noors tekeningen en zelfs papa maakte weer een flauwe grap.
Toch bleef er iets wringen. De volgende dag was alles weer als vanouds: mijn ouders laat thuis, Noor en ik alleen aan tafel.
Op een avond hoorde ik mijn ouders ruzie maken in de keuken. ‘Je werkt te veel!’ riep mijn moeder gefrustreerd.
‘Jij toch ook!’ kaatste mijn vader terug.
‘En de kinderen dan? Ze groeien op zonder ons!’
Ik sloop terug naar mijn kamer en trok de deur zachtjes dicht. Tranen prikten achter mijn ogen. Was dit nu volwassen worden? Zien hoe je ouders worstelen met zichzelf en elkaar?
De weken gingen voorbij. Soms aten we samen, vaker niet. Noor werd stiller, trok zich terug op haar kamer. Ik probeerde haar te bereiken, maar ze sloot zich af.
Op een dag kwam ik thuis en vond ik Noor huilend op bed.
‘Ik mis mama,’ snikte ze.
Ik sloeg mijn armen om haar heen en voelde hoe klein ze eigenlijk nog was.
Die avond besloot ik een brief te schrijven aan mijn ouders:
Lieve papa en mama,
We missen jullie. Niet alleen aan tafel, maar overal in huis. We willen geen biefstuk of friet – we willen gewoon samen zijn.
Liefs,
Anna en Noor
Ik legde de brief op hun kussen.
De volgende ochtend vonden we een briefje op de keukentafel:
Vanavond eten we samen – jullie mogen kiezen wat we maken.
Liefs,
papa & mama
We kozen voor pannenkoeken met stroop en poedersuiker. Het werd een avond vol verhalen, spelletjes en gelach – zoals vroeger.
Toch weet ik dat niet alles opgelost is. De drukte van hun werk blijft, de afstand soms ook. Maar misschien is dat familie zijn: steeds opnieuw proberen elkaar te vinden, zelfs als alles tegenzit.
Soms vraag ik me af: hoeveel gezinnen in Nederland zitten ’s avonds net als wij – verlangend naar iets simpels als samen eten? Wat betekent rechtvaardigheid eigenlijk binnen vier muren?