Ze kwamen niet op mijn jubileum – ondanks alles wat ik voor ze deed

‘Dus jullie komen echt niet?’ Mijn stem trilde, terwijl ik de telefoon steviger tegen mijn oor drukte. Aan de andere kant hoorde ik het zachte zuchten van mijn zoon, Jeroen. ‘Mam, we hebben het gewoon druk. De kinderen zijn ziek, en Sanne moet werken. Het komt gewoon niet uit.’

Ik slikte. ‘Maar Jeroen, het is mijn zestigste verjaardag. Ik heb alles geregeld, het huis versierd, je lievelingsgerecht gemaakt…’

‘Sorry mam, echt. We komen een andere keer langs.’

De klik van de verbinding sneed door mijn hart als een mes. Ik bleef nog even zitten met de telefoon in mijn hand, starend naar de slinger die ik boven de eettafel had gehangen. “Gefeliciteerd, Marijke!” stond er in vrolijke letters. Maar het voelde hol, leeg – net als het huis.

Het was niet de eerste keer dat Jeroen en Sanne afzegden. Maar vandaag deed het extra pijn. Zestig jaar. Een mijlpaal, zeggen ze. Maar wat heb je aan een mijlpaal als niemand hem met je wil vieren?

Mijn gedachten dwaalden af naar vroeger. Hoe ik Jeroen als baby in mijn armen hield, zijn eerste stapjes, zijn eerste schooldag. Hoe ik hem door zijn puberteit heen sleepte, hem steunde toen hij zijn studie niet haalde, hem opving na zijn eerste gebroken hart. En later, toen hij Sanne ontmoette – hoe blij ik was dat hij gelukkig was.

Toen ze trouwden, spaarde ik jarenlang om hen een goed begin te geven. Mijn man, Jan, was al vroeg overleden – een hartaanval op zijn vijftigste – en sindsdien stond ik er alleen voor. Maar ik wilde dat Jeroen alles kreeg wat hij nodig had. Dus verkocht ik ons huis in Amersfoort en kocht een appartement voor mezelf, zodat Jeroen en Sanne met hun kinderen in het oude huis konden wonen.

‘Je hoeft dat niet te doen, mam,’ zei Jeroen destijds.

‘Natuurlijk wel,’ antwoordde ik. ‘Jullie hebben ruimte nodig met de kinderen. Ik red me wel.’

En ik redde me ook – dacht ik. Tot vandaag.

De stilte in huis was oorverdovend. Ik keek naar de schaal met bitterballen op tafel, de taart die ik zelf had gebakken, de flessen wijn die klaarstonden voor bezoek dat niet zou komen.

Een traan gleed over mijn wang. Was dit nu dankbaarheid? Was dit het leven waar ik zo hard voor had gewerkt?

Plotseling rinkelde mijn telefoon opnieuw. Hoopvol keek ik op het scherm: “Anja mobiel”. Mijn zusje.

‘Marijke! Gefeliciteerd!’ klonk haar stem opgewekt.

‘Dank je, Anja,’ probeerde ik luchtig te klinken.

‘En? Is het gezellig daar?’

Ik aarzelde even. ‘Jeroen en Sanne komen niet.’

Een stilte aan de andere kant. ‘Weer niet? Marijke…’

‘Ze hebben het druk,’ zei ik snel, alsof ik mezelf moest overtuigen.

‘Je verdient beter dan dit,’ zei Anja zacht.

Na het gesprek bleef haar zin in mijn hoofd hangen: Je verdient beter dan dit.

Ik dacht aan alle keren dat ik mezelf wegcijferde voor Jeroen en zijn gezin. De oppasdagen waarop ze me vergaten te bedanken, de verjaardagen waarop ze te laat kwamen of helemaal niet verschenen, de keren dat ze alleen belden als ze iets nodig hadden.

Was dit wat moederschap betekende? Jezelf opofferen tot er niets meer van je over is?

De deurbel ging onverwacht. Mijn hart maakte een sprongetje – misschien toch? Maar toen ik opendeed, stond daar alleen de buurvrouw, mevrouw De Vries.

‘Marijke! Ik zag de slingers hangen en dacht: die is jarig! Gefeliciteerd!’ Ze overhandigde me een klein plantje.

‘Dank u wel, mevrouw De Vries,’ glimlachte ik flauwtjes.

Ze bleef even staan praten over haar kleinkinderen, over haar heup die weer opspeelde en over het weer. Toen ze wegging, voelde het huis nog leger dan daarvoor.

Ik liep naar de woonkamer en zette het plantje op tafel naast de taart. De klok tikte traag verder. Buiten werd het donker.

Mijn gedachten dwaalden af naar vroeger kerstfeesten met Jan en Jeroen, aan lange zomerdagen in Zeeland met familie en vrienden – hoe vol het huis toen was van gelach en leven.

Nu was er alleen stilte.

Ik pakte een glas wijn en schonk mezelf royaal in. ‘Op jezelf dan maar, Marijke,’ mompelde ik hardop.

De volgende ochtend werd ik wakker met hoofdpijn en een zwaar gevoel in mijn borst. Ik besloot naar buiten te gaan – frisse lucht zou goed doen.

In het park kwam ik buurman Kees tegen met zijn hondje Max.

‘Hé Marijke! Alles goed?’

Ik haalde mijn schouders op. ‘Gisteren jarig geweest.’

‘Gefeliciteerd nog! Groot feest gehad?’

Ik lachte schamper. ‘Nee hoor, alleen gevierd.’

Kees keek me onderzoekend aan. ‘Dat klinkt niet best.’

Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen. ‘Ze kwamen niet eens…’

Kees knikte begrijpend. ‘Kinderen tegenwoordig… Ze hebben geen idee wat hun ouders allemaal voor ze doen.’

We liepen samen een stukje op. Kees vertelde over zijn dochter die naar Australië was verhuisd en hoe hij haar miste.

‘Je moet aan jezelf denken, Marijke,’ zei hij uiteindelijk. ‘Je hebt genoeg gegeven.’

Die woorden bleven hangen toen ik weer thuis was. Had ik inderdaad genoeg gegeven? Of juist te veel?

’s Avonds belde Jeroen alsnog.

‘Mam? Sorry van gisteren…’

‘Het is goed,’ onderbrak ik hem snel.

‘We komen volgende week langs, goed?’

‘Prima,’ zei ik vlak.

Na het gesprek bleef er een leegte achter die zelfs zijn stem niet kon vullen.

Ik keek naar mezelf in de spiegel – grijze haren, rimpels rond mijn ogen, maar ook kracht in mijn blik die er vroeger niet was.

Misschien was het tijd om mezelf op de eerste plaats te zetten. Om niet langer te wachten op waardering die misschien nooit komt.

Die avond schreef ik me in voor een schildercursus bij het buurthuis – iets wat ik altijd al wilde doen maar nooit durfde omdat “de kinderen misschien iets nodig hadden”.

Voor het eerst in jaren voelde ik een sprankje hoop.

Hebben we soms zo geleerd om te geven dat we vergeten hoe we moeten ontvangen? Wanneer is het genoeg geweest? Misschien is het tijd om mezelf eindelijk eens lief te hebben.