Zestig en opnieuw verliefd – Een liefde die alles op z’n kop zette

‘Mam, wat doe je nou?’ De stem van mijn dochter Sanne trilt van ongeloof. Ik sta in de hal, mijn jas half aan, terwijl Henk – met zijn grijze krullen en guitige glimlach – geduldig naast me wacht. ‘Ik ga wandelen met Henk,’ zeg ik, mijn stem zachter dan ik zou willen.

Sanne’s ogen schieten vuur. ‘Je kent hem amper! En pap… pap zit thuis alleen.’

Het is alsof haar woorden me fysiek raken. Mijn man, Willem, is inderdaad thuis. We zijn al veertig jaar getrouwd. Maar de laatste jaren zijn we vreemden geworden in ons eigen huis. Gesprekken gaan over boodschappen, de hond uitlaten, of de verwarming een graadje lager kan. Liefde? Die is ergens tussen de was en de afwas verdwenen.

Ik kijk naar Henk. Hij knikt bemoedigend. ‘Kom maar, Els,’ zegt hij zacht. Zijn hand zoekt de mijne. Ik voel een warmte die ik in jaren niet heb gevoeld.

De deur valt achter ons dicht. Buiten ruikt het naar regen en herfstbladeren. We lopen zwijgend het park in. Mijn hart bonkt in mijn borstkas – van spanning, van schuldgevoel, maar ook van een opwinding die ik niet meer kende.

‘Je hoeft je niet te verantwoorden,’ zegt Henk plotseling. ‘Je mag gelukkig zijn, Els.’

Zijn woorden snijden door mijn schuldgevoel heen. Maar thuis wacht Willem. En Sanne, die me aankijkt alsof ik een verrader ben.

De eerste keer dat ik Henk ontmoette was op de schildercursus in het buurthuis. Ik wilde iets nieuws proberen, iets voor mezelf. Henk zat tegenover me, zijn handen onder de verf, zijn ogen twinkelend als hij lachte om zijn eigen mislukte stilleven.

‘Je moet niet schilderen wat je ziet,’ zei hij toen, ‘maar wat je voelt.’

Die zin bleef hangen. Want wat voelde ik eigenlijk nog? Ik was zestig geworden en voelde me leeg, alsof het leven aan me voorbij was gegaan zonder dat ik het had gemerkt.

Na die eerste les dronken we samen koffie. Hij vertelde over zijn vrouw die drie jaar geleden was overleden, over zijn kinderen die ver weg woonden en zelden belden. ‘Het leven is te kort om te wachten tot het voorbij is,’ zei hij.

Langzaam groeide er iets tussen ons. Eerst vriendschap, toen meer. Ik voelde me weer gezien, weer vrouw.

Maar thuis werd de sfeer steeds killer. Willem merkte dat ik veranderde. ‘Je bent zo afwezig de laatste tijd,’ zei hij op een avond terwijl hij het Journaal keek.

‘Misschien ben ik gewoon moe,’ loog ik.

Maar het was geen vermoeidheid. Het was verlangen – naar aandacht, naar aanraking, naar leven.

Toen Sanne erachter kwam dat ik met Henk afsprak, barstte de bom. Ze kwam onverwacht langs en vond ons samen aan de keukentafel, lachend om een oude foto van Henk als jonge man op een brommer.

‘Mam! Wat is dit?’ Haar stem sloeg over van woede en verdriet.

Ik probeerde uit te leggen dat ik niet ongelukkig wilde blijven tot het einde van mijn dagen. Dat ik recht had op liefde, ook nu nog.

Maar Sanne wilde er niets van weten. ‘Je denkt alleen aan jezelf! Je breekt ons gezin!’

Willem hoorde het gesprek vanuit de woonkamer en kwam erbij staan. Zijn gezicht was grauw.

‘Is dit waar?’ vroeg hij zacht.

Ik knikte. Tranen prikten achter mijn ogen.

‘Waarom?’ vroeg hij alleen maar.

Ik kon geen antwoord geven dat recht deed aan alles wat ik voelde – het gemis, de eenzaamheid, het verlangen naar iets nieuws.

Die nacht sliep ik op de bank. De stilte in huis was oorverdovend.

De dagen daarna probeerde ik met Sanne te praten, maar ze nam haar telefoon niet op. Mijn zoon Bart stuurde een kort appje: ‘Laat me weten als je wilt praten.’ Maar verder bleef het stil.

Henk bleef geduldig aan mijn zijde. Hij drong zich niet op, maar was er als ik hem nodig had. Samen wandelden we door de duinen bij Zandvoort, schilderden we in zijn kleine atelier in Haarlem en dronken we koffie bij de IJsbaan.

Langzaam begon ik mezelf terug te vinden. Ik lachte weer om kleine dingen – een vogel op het balkon, een kind dat struikelde over zijn eigen veters.

Maar het schuldgevoel bleef knagen. Was ik egoïstisch? Had ik het recht om voor mezelf te kiezen na al die jaren huwelijk?

Op een dag stond Sanne plotseling voor mijn deur. Haar ogen rood van het huilen.

‘Ik snap het niet, mam,’ zei ze zacht. ‘Waarom nu? Waarom Henk?’

Ik nam haar handen in de mijne. ‘Omdat ik niet wil wachten tot het leven voorbij is om te leven,’ fluisterde ik.

Ze huilde tegen mijn schouder aan zoals ze vroeger deed als kind na een nachtmerrie.

‘Ik ben bang je kwijt te raken,’ snikte ze.

‘Je raakt me niet kwijt,’ zei ik. ‘Ik ben eindelijk weer mezelf aan het worden.’

Langzaam begon ze te begrijpen dat mijn keuze niet tegen haar of Willem was gericht, maar vóór mezelf.

Willem en ik spraken af bij de notaris om onze scheiding te regelen. Het was pijnlijk en kil – veertig jaar huwelijk samengevat in handtekeningen en afspraken over het huis en de hond.

Na afloop zaten we samen in een café tegenover elkaar met twee kopjes lauwe koffie tussen ons in.

‘Denk je dat je gelukkig wordt?’ vroeg Willem uiteindelijk.

‘Ik hoop het,’ zei ik eerlijk.

Hij knikte langzaam. ‘Dat hoop ik ook voor jou.’

De maanden daarna waren zwaar. Familieleden kozen partij; sommige vrienden lieten niets meer horen. Maar anderen kwamen juist dichterbij – oude vriendinnen die hun eigen verhalen deelden over gemiste kansen en vergeten dromen.

Met Henk voelde alles nieuw en spannend, maar ook kwetsbaar. Soms werd ik ’s nachts wakker van angst: wat als dit ook misgaat? Wat als ik straks helemaal alleen ben?

Maar dan keek Henk me aan met die twinkelende ogen en zei: ‘We hebben nu. En nu is genoeg.’

Nu ben ik 61 en woon samen met Henk in een klein huisje vlak bij de duinen. Sanne komt soms langs met haar kinderen; Bart belt vaker dan vroeger. Willem heeft een nieuwe vriendin gevonden – een lieve vrouw die hem weer laat lachen.

Soms denk ik terug aan alles wat er gebeurd is en vraag ik me af: Had ik eerder moeten kiezen voor mezelf? Of is geluk altijd iets waarvoor je moet durven vechten?

Wat zouden jullie doen als je ineens beseft dat je leven nog niet voorbij hoeft te zijn? Zou jij durven kiezen voor jezelf – zelfs als iedereen je veroordeelt?