Als Liefde Verwaarloosd Wordt: Mijn Huwelijk met Tim

‘Tim, kunnen we alsjeblieft even praten?’ Mijn stem trilde terwijl ik de borden in de vaatwasser zette. Het was alweer de derde avond op rij dat we zwijgend naast elkaar hadden gegeten. Hij keek niet op van zijn telefoon. ‘Waarover?’ vroeg hij, zonder zijn blik af te wenden.

Ik slikte. ‘Over ons. Over hoe het nu gaat.’

Hij zuchtte diep, alsof ik hem stoorde tijdens iets belangrijks. ‘Het gaat toch prima? Ik ben gewoon moe van werk, Sanne.’

Maar het ging niet prima. Al maanden voelde ik me onzichtbaar in mijn eigen huis, in mijn eigen huwelijk. De man met wie ik ooit urenlang kon praten over alles en niets, was veranderd in een vreemdeling die zich verschool achter schermen en snacks.

Toen we elkaar leerden kennen, was Tim alles wat ik zocht: grappig, zorgzaam, ambitieus. We fietsten samen door de duinen bij Zandvoort, aten haring op de markt in Haarlem, droomden over een toekomst vol kinderen en verre reizen. Maar na ons trouwen veranderde er iets. Het begon klein: hij sloeg sportavonden met vrienden over, bestelde steeds vaker pizza of kapsalon, en zijn energieke lach werd zeldzaam.

‘Misschien moeten we samen gaan wandelen,’ stelde ik op een ochtend voor, terwijl ik hem een kop koffie bracht. ‘Het is zulk mooi weer, en het lijkt me fijn om samen iets te doen.’

Hij keek me aan, zijn ogen dof. ‘Ik heb geen zin, Sanne. Laat me gewoon even.’

Dat “even” werd weken, maanden. Zijn lichaam veranderde; zijn buik werd ronder, zijn gezicht voller. Maar wat me het meest pijn deed, was hoe hij zich emotioneel terugtrok. Ik voelde me steeds meer alleen.

Mijn moeder merkte het ook op toen ze op zondag langskwam voor koffie en appeltaart. ‘Gaat het wel goed tussen jullie?’ vroeg ze voorzichtig terwijl Tim zich terugtrok naar de slaapkamer om te gamen.

‘Het is gewoon een fase,’ loog ik. ‘Hij heeft het druk op werk.’

Maar ’s avonds lag ik wakker naast hem, luisterend naar zijn zware ademhaling, en vroeg ik me af of dit het leven was dat ik wilde leiden.

Op een dag besloot ik het anders aan te pakken. Ik kocht verse groenten op de markt en maakte een gezonde ovenschotel. ‘Kijk eens wat ik heb gemaakt,’ zei ik opgewekt toen hij thuiskwam.

Hij keek nauwelijks naar het eten. ‘Had je niet gewoon iets kunnen bestellen? Ik heb geen trek in konijnenvoer.’

Mijn handen trilden terwijl ik mijn vork neerlegde. ‘Tim, zo kan het niet langer. Ik maak me zorgen om je. Om ons.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Je overdrijft altijd zo.’

De afstand tussen ons werd tastbaar. We sliepen rug aan rug, spraken alleen over praktische zaken: boodschappen, rekeningen, wie de kat eten gaf. Mijn vriendinnen vroegen waarom ze Tim nooit meer zagen op borrels of etentjes.

‘Hij heeft het druk,’ zei ik weer. Maar de waarheid was dat hij niet meer wilde komen.

Op een avond zat ik huilend op de bank toen mijn zus Marieke binnenkwam. Ze keek me aan met haar bekende mengeling van medelijden en woede.

‘Waarom pik je dit eigenlijk?’ vroeg ze fel. ‘Je verdient zoveel beter dan dit.’

Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik hou van hem. Of… hield.’

Marieke pakte mijn hand vast. ‘Je mag jezelf niet verliezen in iemand die jou niet meer ziet staan.’

Die woorden bleven dagenlang door mijn hoofd spoken.

De volgende ochtend probeerde ik het opnieuw. ‘Tim, wil je alsjeblieft met me praten? Ik voel me zo alleen.’

Hij keek me eindelijk aan, maar zijn blik was leeg. ‘Wat wil je dan dat ik doe? Ik ben nu eenmaal zo.’

‘Maar je wás niet zo! Je was vrolijk, actief… We deden alles samen!’

Hij draaide zich om en liep weg.

Op mijn werk merkte mijn collega Iris dat ik steeds stiller werd. Tijdens de lunchpauze vroeg ze: ‘Gaat het wel goed thuis?’

Ik barstte in tranen uit en vertelde haar alles: hoe Tim veranderd was, hoe ik mezelf kwijtraakte in de sleur van zijn onverschilligheid.

‘Misschien moet je aan jezelf denken,’ zei Iris zachtjes. ‘Je kunt hem niet veranderen als hij zelf niet wil.’

Die avond zat ik lang na te denken aan de keukentafel. De stilte in huis voelde als een zware deken die me verstikte.

Toen Tim thuiskwam, keek hij verbaasd naar mijn koffer bij de deur.

‘Wat is dit?’ vroeg hij.

Mijn stem brak bijna toen ik antwoordde: ‘Ik ga naar Marieke toe. Ik kan dit niet meer, Tim. Ik voel me doodongelukkig.’

Voor het eerst in maanden zag ik paniek in zijn ogen. ‘Sanne… wacht…’

Maar ik schudde mijn hoofd. ‘Ik heb je zoveel kansen gegeven om samen te vechten voor ons huwelijk. Maar jij hebt gekozen voor gemak en afstand.’

Hij liet zich op de bank vallen en verborg zijn gezicht in zijn handen.

Bij Marieke voelde ik me voor het eerst in tijden weer gehoord en gezien. We praatten tot diep in de nacht over vroeger, over dromen die ik had laten varen.

De weken daarna probeerde Tim contact te zoeken: appjes vol spijt, bloemen voor de deur, zelfs een brief waarin hij beloofde te veranderen.

Maar iets in mij was gebroken. Ik had mezelf te lang weggecijferd voor iemand die niet bereid was hetzelfde voor mij te doen.

Toen we elkaar na maanden weer zagen bij de mediator voor onze scheiding, keek hij me aan met vochtige ogen.

‘Het spijt me echt, Sanne,’ fluisterde hij.

Ik knikte alleen maar. De pijn was nog vers, maar ergens voelde ik ook opluchting.

Nu woon ik alleen in een klein appartementje in Haarlem. Soms mis ik hem nog – of misschien mis ik vooral wie hij ooit was – maar ik voel me sterker dan ooit.

’s Avonds kijk ik uit over de stad en vraag ik mezelf af: Hoeveel van jezelf mag je verliezen voor liefde? En wanneer is het genoeg geweest?