Ben ik echt een last voor hen? Mijn strijd om erbij te horen na mijn pensioen
‘Dus je wilt bij ons komen wonen?’ vroeg mijn dochter Sanne, haar stem trillerig, haar ogen strak op haar kopje thee gericht. Ik voelde mijn hart in mijn keel kloppen. ‘Ja, Sanne. Het huis wordt te groot voor mij alleen. En… ik voel me zo alleen sinds papa er niet meer is.’ Mijn stem brak.
Ze keek op, haar blik ongemakkelijk. ‘Mam, we hebben het hier al zo druk met de kinderen en het werk. Het is gewoon… lastig.’
Die woorden bleven hangen, als een koude mist in de kamer. Lastig. Was ik lastig? Ik probeerde haar blik te vangen, maar ze keek alweer weg, naar de regen die tegen het raam tikte.
Sinds mijn man Henk drie jaar geleden overleed aan een hartaanval, is het huis in Amersfoort veel te stil geworden. De klok tikt luider, de muren lijken dichterbij te komen. Mijn dagen bestaan uit koffie zetten voor één, eindeloos zappen langs tv-kanalen en wachten op een telefoontje dat zelden komt.
Mijn zoon Jeroen woont in Utrecht met zijn vriendin en hun dochtertje. Toen ik hem voorzichtig vroeg of ik misschien tijdelijk bij hen kon logeren, zei hij: ‘Mam, het is hier zo klein. En eerlijk gezegd… we hebben onze eigen dingen.’
Ik weet dat ze hun eigen leven hebben. Maar waarom voelt het alsof ik niet meer welkom ben? Alsof ik een last ben geworden, een probleem dat ze liever vermijden dan oplossen.
Soms lig ik ’s nachts wakker en hoor ik Henk’s stem in mijn hoofd: ‘Ze houden van je, Marijke. Maar ze weten niet hoe ze met je verdriet om moeten gaan.’ Misschien heeft hij gelijk. Maar het doet pijn.
Mijn buurvrouw Els zegt altijd: ‘Je moet meer onder de mensen komen! Ga naar de soos, doe vrijwilligerswerk!’ Maar ik voel me te moe, te oud om opnieuw te beginnen. Alles wat ik wil is een beetje warmte, een beetje gezelschap. Is dat teveel gevraagd?
Vorige week was het zondag. Vroeger kwamen de kinderen altijd langs voor koffie en appeltaart. Nu stuurde Sanne een appje: ‘Druk vandaag, mam! Volgende week misschien?’ Ik zat alleen aan tafel, keek naar de lege stoelen en voelde de tranen branden.
Op een dag besloot ik het gesprek aan te gaan met Sanne. Ik wilde weten waarom ze zo afstandelijk was geworden. ‘Sanne,’ begon ik voorzichtig aan de telefoon, ‘heb ik iets verkeerd gedaan? Waarom voel ik me zo buitengesloten?’
Er viel een lange stilte aan de andere kant van de lijn. Toen zei ze zacht: ‘Mam, het is niet dat we je niet willen zien. Maar je bent altijd zo verdrietig sinds papa weg is… Het is moeilijk om daar mee om te gaan.’
Ik slikte. Was mijn verdriet zo zwaar dat het hen wegduwde? Moest ik vrolijker zijn om hun liefde te verdienen?
Die nacht lag ik wakker en dacht aan vroeger. Hoe ik altijd klaarstond voor mijn kinderen – boterhammen smeren, knuffels geven na een nachtmerrie, eindeloze gesprekken over school en vriendjes. Nu voelde het alsof die rollen waren omgedraaid: zij waren volwassen, druk met hun eigen leven, en ik was degene die om aandacht smeekte.
De volgende dag stond Els weer aan de deur. ‘Kom op Marijke, we gaan naar het buurthuis! Er is bingo.’ Ik wilde weigeren, maar iets in haar blik hield me tegen.
In het buurthuis was het warm en rumoerig. Er zaten vrouwen van mijn leeftijd te lachen en kaarten. Ik voelde me onwennig, maar Els duwde me naar een lege stoel.
‘Dit is Marijke,’ zei ze tegen de anderen. ‘Ze kan goed appeltaart bakken!’
Er werd gelachen en iemand vroeg: ‘Wanneer neem je er één mee?’ Voor het eerst in maanden voelde ik een sprankje hoop.
Toch bleef het knagen: waarom voelde ik me thuis niet welkom? Waarom konden mijn eigen kinderen niet zien hoeveel pijn hun afstandelijkheid deed?
Op een avond belde Jeroen onverwacht op. ‘Mam, hoe gaat het?’ Zijn stem klonk oprecht bezorgd.
‘Het gaat wel,’ loog ik.
‘Weet je mam,’ zei hij na een korte stilte, ‘ik snap dat het moeilijk voor je is. Maar wij weten ook niet altijd hoe we je kunnen helpen.’
Ik voelde tranen opwellen. ‘Ik wil gewoon niet alleen zijn, Jeroen.’
‘Misschien moeten we samen zoeken naar iets wat werkt,’ stelde hij voor. ‘Misschien kun je vaker bij ons logeren in plaats van meteen verhuizen?’
Het was geen perfecte oplossing, maar het was iets.
Langzaam begon ik kleine stapjes te zetten. Ik bakte appeltaarten voor het buurthuis, deed mee met kaarten en zelfs met yoga voor ouderen – tot grote hilariteit van Els.
Sanne kwam op een dag langs met haar kinderen. Ze brachten bloemen mee en bleven eten. Het huis vulde zich weer even met gelach en verhalen.
‘Mam,’ zei Sanne toen ze wegging, ‘het spijt me dat we je soms vergeten. We houden echt van je.’
Ik knikte en probeerde haar te geloven.
Toch blijft de angst knagen: wat als ik echt een last ben? Wat als er straks niemand meer is die zich om mij bekommert?
Soms kijk ik naar buiten, naar de regen die over de straat glijdt, en vraag ik mezelf af: hoeveel ruimte mag je innemen als moeder? Wanneer ben je teveel? Of… is er altijd ergens een plek waar je welkom bent?
Wat denken jullie? Herkennen jullie deze gevoelens? Hoe vinden jullie weer rust als je je zo verloren voelt?