De Onzichtbare Scheur: Wat Eén Moeder Leerde na Vier Kinderen

‘Waarom huilt hij alweer?’ Mijn stem trilt terwijl ik de deur van de slaapkamer zachtjes achter me dichttrek. Het is half drie ’s middags, de regen tikt tegen het raam en mijn vierde kind, Daan, weigert opnieuw te slapen. Mijn man, Jeroen, kijkt me aan vanaf de bank. ‘Misschien moet je hem gewoon laten huilen, Sanne. Je doet jezelf tekort.’

Ik voel de frustratie in mijn borst branden. ‘Dat kan ik niet, Jeroen! Je weet hoe het ging met Lotte. Ze sliep maanden niet door en ik…’ Mijn stem breekt. Ik denk terug aan die nachten, hoe ik met Lotte uren door het huis liep, haar wiegend tot mijn armen trilden. Hoe ik overdag op automatische piloot functioneerde, koffie als levenselixer.

‘Je doet je best,’ zegt Jeroen zacht. Maar zijn blik zegt iets anders: dat hij moe is van mijn onzekerheid, van de spanning die als een mist tussen ons hangt sinds Daan er is.

Ik loop naar de keuken en staar uit het raam naar de grijze lucht boven Utrecht. De andere kinderen – Lotte van acht, Bram van zes en Emma van vier – zitten aan tafel te tekenen. Hun stemmen klinken als een verre echo. Ik voel me schuldig dat ik er niet écht voor ze ben. Altijd in gevecht met slaapjes, voedingen, huilbuien.

Mijn moeder zei altijd: ‘Sanne, elk kind is anders.’ Maar waarom voelt het dan alsof ik steeds dezelfde fouten maak? Waarom lukt het andere moeders wel om hun kinderen te laten slapen?

Die middag scroll ik door Instagram, op zoek naar antwoorden. Tussen de perfecte plaatjes van andere moeders – opgeruimde huizen, slapende baby’s – zie ik een post van Marieke uit Amersfoort: ‘De grootste fout die ik maakte bij dutjes? Te veel prikkels vlak voor het slapen!’

Mijn hart slaat over. Zou dat het zijn? Ik denk aan hoe ik Daan vaak nog even knuffel met de andere kinderen, hoe Bram hem altijd een autootje in zijn hand duwt voordat hij naar bed gaat. Misschien… misschien is het te veel.

Die avond bespreek ik het met Jeroen. ‘Misschien moeten we zijn dutjes voorbereiden. Rustig maken, geen speelgoed vlak voor het slapen.’

Hij haalt zijn schouders op. ‘Probeer maar. Slechter kan het niet worden.’

De volgende dag probeer ik het uit. Ik neem Daan mee naar boven, sluit de gordijnen en zing zachtjes een liedje. Geen speelgoed, geen drukte. Zijn oogjes vallen langzaam dicht. Voor het eerst in weken slaapt hij langer dan twintig minuten.

Ik voel tranen prikken achter mijn ogen – van opluchting, van dankbaarheid, maar ook van verdriet om alle keren dat ik het misdeed bij de anderen.

Die avond zit ik met Lotte op haar kamer. Ze kijkt me aan met haar grote blauwe ogen. ‘Mama, waarom ben je altijd zo moe?’

Ik slik. ‘Omdat ik soms niet weet hoe ik alles goed moet doen, lieverd.’

Ze kruipt tegen me aan. ‘Je doet het goed hoor.’

Maar doe ik dat echt? Ik denk aan alle keren dat ik uitviel tegen Jeroen, dat ik Bram afsnauwde omdat hij weer lawaai maakte als Daan eindelijk sliep. Aan Emma die stilletjes haar kleurpotloden opraapte als ik zuchtend zei dat ze zachter moest doen.

De dagen daarna wordt het rustiger in huis. Daan slaapt beter, ik heb meer energie en zelfs Jeroen lijkt weer wat vrolijker. Maar de scheuren blijven voelbaar – kleine barstjes in ons gezin die zijn ontstaan door jaren van stress en onbegrip.

Op een avond zitten Jeroen en ik samen op de bank. ‘Weet je nog,’ zeg ik zacht, ‘hoe we dachten dat vier kinderen ons dichter bij elkaar zouden brengen?’

Hij lacht schamper. ‘We waren naïef.’

‘Misschien wel,’ zeg ik. ‘Maar misschien kunnen we nu eindelijk leren om elkaar wat meer ruimte te geven.’

Hij pakt mijn hand vast. ‘We proberen het gewoon opnieuw.’

En zo begint er langzaam iets te helen in mij – en tussen ons allemaal. Ik leer om fouten toe te geven, om hulp te vragen als het niet gaat. Om te accepteren dat perfect ouderschap niet bestaat.

Soms kijk ik naar mijn kinderen en vraag ik me af: hoeveel schade heb ik aangericht met mijn ongeduld? Maar dan zie ik hun lach, hun vertrouwen in mij – ondanks alles.

En dan vraag ik me af: hoeveel moeders voelen zich net zo verscheurd als ik? Durven we eerlijk te zijn over onze fouten – of blijven we doen alsof alles vanzelf gaat?