“Dit is niet meer de man op wie ik verliefd werd” – Mijn huwelijk viel uit elkaar door zijn moeder en ons zwijgen
‘Weet je, ik weet niet of ik je nog wel liefheb,’ zegt Bas, zijn stem breekt bijna. Ik staar naar het kopje thee in mijn handen, de damp kringelt omhoog als een laatste restje warmte tussen ons. Mijn hart bonkt in mijn keel. Hoe zijn we hier beland?
‘Wat bedoel je?’ Mijn stem klinkt schor, alsof ik al uren heb gehuild, terwijl ik nog geen traan heb gelaten.
Hij haalt zijn schouders op, kijkt weg naar het raam waar de regen zachtjes tegenaan tikt. ‘Het is gewoon… anders. Jij bent anders. Ik ben anders. Alles is veranderd sinds mam hier zo vaak is.’
Sinds mam hier zo vaak is. Alsof het een vanzelfsprekendheid is, alsof het niet alles op zijn kop heeft gezet. Ik slik. Het begon klein, onschuldig zelfs. Zijn moeder, Truus, kwam vaker langs nadat haar man was overleden. Ik begreep het, echt waar. Ze was eenzaam, haar huis in Amersfoort voelde leeg zonder hem. Maar langzaam kroop ze in ons leven, in onze routine, in onze gesprekken.
‘Je moet de kinderen warmer aankleden, Marloes,’ zei ze op een ochtend terwijl ik de jassen dichtknoopte van onze dochters, Lotte en Sanne. ‘Het is herfst, straks worden ze ziek.’
‘Ze hebben truien aan en regenjassen,’ antwoordde ik, maar mijn stem klonk onzeker. Bas stond erbij en zei niets. Hij keek naar zijn moeder, knikte zelfs een beetje.
Vanaf dat moment voelde ik me bekeken. Alles wat ik deed – wat ik kookte, hoe ik de was deed, hoe ik met de kinderen omging – werd becommentarieerd. En Bas? Die nam haar woorden over alsof ze de waarheid waren.
‘Mam zegt dat we gezonder moeten eten,’ zei hij op een avond toen ik pasta met kaas serveerde. ‘Misschien kun je wat vaker groenten maken?’
Ik voelde me klein worden. Alsof ik faalde als moeder, als vrouw, als mens. Maar ik zei niets. Ik wilde geen ruzie. Ik wilde niet die schoondochter zijn die altijd klaagt.
De stilte tussen Bas en mij groeide. We sliepen rug aan rug, spraken alleen over praktische dingen: wie haalt de kinderen op? Wie doet boodschappen? Zelfs Lotte vroeg laatst: ‘Mama, waarom lachen jij en papa nooit meer samen?’
Op een zondagmiddag barstte het los. Truus zat op de bank, een kopje koffie in haar hand, terwijl ze naar Lotte keek die met haar poppen speelde.
‘Je moet haar niet zo laten spelen met die poppen,’ zei ze plotseling. ‘Ze moet leren delen met Sanne.’
‘Ze speelt gewoon,’ zei ik zachtjes.
‘Je verwent haar te veel,’ ging Truus verder.
Ik voelde iets in mij knappen. ‘Misschien moet u zich minder bemoeien met hoe wij onze kinderen opvoeden,’ zei ik, mijn stem trilde.
Bas keek me aan alsof ik iets verschrikkelijks had gezegd. ‘Doe normaal, Marloes,’ siste hij. ‘Mam bedoelt het goed.’
Die avond sliep hij op de bank.
Vanaf dat moment werd alles kouder tussen ons. Truus kwam nog vaker langs, bracht maaltijden mee (‘Want Marloes heeft het zo druk’), nam de kinderen mee naar de speeltuin zonder mij te vragen of het uitkwam.
Ik probeerde met Bas te praten. ‘We moeten grenzen stellen,’ zei ik zachtjes terwijl we samen in bed lagen.
Hij zuchtte diep. ‘Ze is alleen, Marloes. Ze heeft ons nodig.’
‘Maar wij hebben elkaar ook nodig,’ fluisterde ik terug.
Hij draaide zich om en viel stil.
De weken gingen voorbij in een waas van ongemakkelijke gesprekken en ingehouden tranen. Op een dag hoorde ik Lotte tegen Sanne zeggen: ‘Oma zegt dat mama niet goed kan koken.’ Mijn hart brak.
Ik besloot hulp te zoeken en maakte een afspraak bij een relatietherapeut. Toen ik het Bas vertelde, haalde hij zijn schouders op.
‘Ik heb geen zin om met een vreemde over onze problemen te praten,’ zei hij kortaf.
‘Maar we hebben hulp nodig,’ probeerde ik nog.
‘Jij misschien,’ antwoordde hij en liep weg.
Ik voelde me steeds meer een indringer in mijn eigen huis. Zelfs mijn schoonmoeder had haar eigen sleutel gekregen – zonder dat ik het wist.
Op een avond kwam ik thuis van mijn werk en vond Truus in onze keuken, druk bezig met het bereiden van stamppot.
‘Je hoeft niet te koken vanavond,’ zei ze opgewekt. ‘Ik heb het al gedaan.’
Ik voelde me overbodig, onzichtbaar zelfs.
Die nacht lag ik wakker naast Bas, luisterend naar zijn ademhaling die zwaar klonk van vermoeidheid of misschien wel spijt.
‘Bas?’ fluisterde ik in het donker.
‘Hmm?’
‘Hou je nog van mij?’
Het bleef lang stil voordat hij antwoordde: ‘Ik weet het niet.’
Mijn wereld stortte in.
De dagen daarna probeerde ik te functioneren voor de kinderen, voor mijn werk als juf op de basisschool, maar alles voelde zinloos. Ik vroeg me af of dit het voorbeeld was dat ik mijn dochters wilde geven: altijd zwijgen, altijd toegeven?
Op een vrijdagavond zat ik aan de keukentafel met mijn zus Anouk.
‘Waarom laat je dit gebeuren?’ vroeg ze zachtjes.
‘Omdat ik bang ben om alleen te zijn,’ fluisterde ik terug.
Ze pakte mijn hand vast. ‘Maar je bent nu ook alleen, Marloes.’
Die woorden bleven hangen in mijn hoofd als een echo die niet weg wilde gaan.
De volgende ochtend besloot ik met Bas te praten – echt te praten.
‘We kunnen zo niet verder,’ zei ik terwijl de kinderen boven speelden.
Hij keek me aan met rode ogen. ‘Wat wil je dan?’
‘Dat we weer samen beslissen over ons gezin. Dat we grenzen stellen aan je moeder. Dat jij achter mij staat.’
Hij zweeg lang en uiteindelijk zei hij: ‘Misschien ben jij gewoon niet sterk genoeg voor deze familie.’
Die woorden deden meer pijn dan alles wat Truus ooit had gezegd.
Ik pakte mijn jas en liep naar buiten, de kou beet in mijn wangen maar voelde verfrissend eerlijk na al die maanden van verstikking.
Nu zit ik hier op een bankje in het park, kijkend naar spelende kinderen en denk na over mijn toekomst. Moet ik vechten voor wat ooit mooi was? Of moet ik weggaan om mijn dochters te laten zien dat je grenzen mag stellen – ook tegenover familie?
Soms vraag ik me af: hoeveel kun je opgeven voordat je jezelf verliest? En wat zouden jullie doen – blijven of gaan?