“Het is jouw schuld dat we nauwelijks rondkomen” – Hoe mijn moeder me meer pijn deed dan het leven zelf

‘Het is jouw schuld dat we nauwelijks rondkomen!’

Die woorden galmden nog na in mijn hoofd terwijl ik met trillende handen de afwas deed. De geur van afwasmiddel en natte vaat was ineens misselijkmakend. Mijn moeder stond achter me, haar armen over elkaar, haar blik zo hard als de winterse wind die door de kieren van ons oude huisje in Dordrecht gierde.

‘Mam, ik doe toch mijn best…’ probeerde ik zachtjes, maar ze kapte me direct af.

‘Je best? Je had moeten studeren, niet zomaar een baantje nemen bij de supermarkt. Je denkt zeker dat het leven vanzelf beter wordt?’ Haar stem sneed door me heen. Ik voelde me kleiner worden, alsof ik elk moment kon verdwijnen tussen de borden en kopjes.

Ik was achttien en werkte al sinds mijn zestiende bij de Albert Heijn om een beetje geld binnen te brengen. Mijn vader was jaren geleden vertrokken, zonder een briefje achter te laten. Sindsdien was het altijd wij tweeën geweest – of eigenlijk: zij en ik. Want samen voelde het zelden.

Die avond at ik zwijgend mijn aardappels en wortels, terwijl mijn moeder met haar vork op haar bord tikte. ‘Als je vader hier nog was…’ begon ze, maar ik wilde het niet horen. Altijd weer die vergelijking met een man die ons in de steek had gelaten.

Na het eten vluchtte ik naar mijn kamer. Mijn telefoon trilde: een appje van Sanne, mijn beste vriendin sinds de basisschool. ‘Hoe gaat het?’ vroeg ze. Ik wilde antwoorden: “Slecht. Ik voel me waardeloos.” Maar ik typte alleen: ‘Gaat wel.’

De dagen erna bleef het huis koud, niet alleen door de kapotte verwarming, maar vooral door de stilte tussen mij en mijn moeder. Ze sprak alleen tegen me als het moest – meestal over geld of boodschappen. Soms hoorde ik haar ’s nachts huilen in haar kamer. Dan voelde ik me schuldig, alsof ik inderdaad de oorzaak was van al haar ellende.

Op een regenachtige woensdag kwam ik thuis met natte schoenen en een bonzend hoofd. Mijn moeder zat aan tafel met een stapel rekeningen voor zich. ‘We moeten praten,’ zei ze zonder op te kijken.

‘Wat is er?’ vroeg ik voorzichtig.

‘De huur is weer omhoog gegaan. En jij… jij blijft maar hangen in dat baantje. Je had naar de universiteit moeten gaan, zoals je neef Bart.’

Ik voelde woede opborrelen. ‘Mam, ik heb je toch gezegd dat ik niet kan studeren zonder geld? En Bart krijgt alles van zijn ouders! Jij weet niet hoe moeilijk het is om alles alleen te doen.’

Ze keek me aan met een blik vol teleurstelling. ‘Jij weet niet hoe moeilijk het is om alles alleen te doen,’ herhaalde ze spottend.

Die nacht lag ik wakker en dacht na over hoe het zover was gekomen. Was het echt mijn schuld? Had ik meer moeten doen? Ik dacht aan vroeger, toen mama me nog voorlas uit Annie M.G. Schmidt en we samen pannenkoeken bakten op zondag. Waar was die warmte gebleven?

Op een dag kwam Sanne langs met haar moeder, mevrouw De Vries. Ze brachten een tas boodschappen mee – pasta, tomaten, zelfs een reep chocola. Mijn moeder nam het zwijgend aan, haar wangen rood van schaamte.

‘Je hoeft je niet te schamen, hoor,’ zei mevrouw De Vries zachtjes. ‘Iedereen heeft wel eens hulp nodig.’

Maar zodra ze weg waren, barstte mijn moeder los: ‘Moet iedereen nu weten dat wij zielig zijn? Heb je daarom om hulp gevraagd?’

‘Nee mam! Sanne wilde gewoon helpen!’ riep ik uit.

‘Je zet me voor schut! Altijd denk je alleen aan jezelf!’

Ik rende naar buiten, de regen in, zonder jas. Mijn tranen mengden zich met de druppels op mijn gezicht. Op het bankje bij het speeltuintje zat ik te rillen tot Sanne me vond.

‘Kom mee naar ons huis,’ zei ze zachtjes. ‘Je hoeft hier niet altijd te blijven.’

Maar ik kon niet weg. Wie zou er dan voor mama zorgen? Wie zou de boodschappen doen, de rekeningen betalen als zij weer eens te moe was om uit bed te komen?

De weken sleepten zich voort. Op school kon ik me nauwelijks concentreren. Mijn cijfers kelderden en zelfs mijn baas bij de supermarkt merkte dat ik er met mijn hoofd niet bij was.

Op een avond kwam ik thuis en vond mama op de bank met een lege fles wijn naast zich. De tv stond aan, maar ze keek nergens naar.

‘Mam?’ vroeg ik voorzichtig.

Ze draaide haar hoofd langzaam naar me toe. Haar ogen waren rood en opgezwollen.

‘Waarom ben jij niet zoals andere kinderen?’ fluisterde ze. ‘Waarom maak je alles zo moeilijk?’

Ik wist niet wat ik moest zeggen. Ik wilde schreeuwen dat ík niet degene was die alles moeilijk maakte, dat ík niet degene was die altijd boos of verdrietig was. Maar ik slikte mijn woorden in en liep naar mijn kamer.

Die nacht besloot ik dat er iets moest veranderen. Ik kon niet langer leven in deze verstikkende sfeer van verwijten en verdriet.

De volgende dag sprak ik met de schoolmaatschappelijk werker, meneer Van Dijk. Voor het eerst vertelde ik iemand hoe het echt thuis ging.

‘Je bent niet verantwoordelijk voor het geluk van je moeder,’ zei hij zachtjes.

Die woorden bleven hangen in mijn hoofd als een mantra.

Langzaam begon ik kleine stappen te zetten. Ik vroeg extra uren op mijn werk zodat ik wat geld kon sparen voor mezelf. Ik meldde me aan voor een studiebeurs en schreef me in voor een deeltijdopleiding pedagogiek in Rotterdam.

Mijn moeder reageerde woedend toen ze hoorde dat ik minder thuis zou zijn.

‘Dus nu laat je me helemaal alleen zitten? Je denkt zeker dat je beter bent dan mij!’

‘Nee mam,’ zei ik rustig, ‘maar ik moet ook aan mezelf denken.’

Ze sloeg de deur dicht en praatte dagenlang niet tegen me. Maar deze keer hield ik vol.

Sanne bleef me steunen en haar moeder nodigde me regelmatig uit om mee te eten. Langzaam voelde ik dat er mensen waren die om mij gaven – ook al was het thuis soms nog steeds oorlog.

Op een dag kwam mama onverwacht naar me toe terwijl ik huiswerk maakte aan de keukentafel.

‘Sorry,’ zei ze zachtjes, bijna onhoorbaar.

Ik keek op, verbaasd.

‘Het spijt me dat ik zo boos ben geweest,’ vervolgde ze met tranen in haar ogen. ‘Ik weet gewoon niet meer hoe…’

Ik stond op en sloeg mijn armen om haar heen. Voor het eerst in jaren voelde het alsof we weer even moeder en dochter waren.

Het leven werd niet ineens makkelijk – de rekeningen bleven komen, de ruzies waren niet meteen voorbij – maar er was iets veranderd. Ik leerde dat ik niet verantwoordelijk ben voor het geluk van een ander, hoe dichtbij die persoon ook staat.

Soms vraag ik me nog steeds af: Had ik meer kunnen doen? Ben ik egoïstisch omdat ik nu ook aan mezelf denk? Of is dit juist wat volwassen worden betekent?

Wat denken jullie: wanneer mag je kiezen voor jezelf – zelfs als dat betekent dat je iemand die je liefhebt moet teleurstellen?