“Ik ben niet meer dezelfde vrouw”: Het verhaal van Marjolein, die niet langer het decor wil zijn van andermans gezin

‘Waarom moet het altijd zo?’ Mijn stem trilt terwijl ik de deur van de woonkamer dichttrek. Bas kijkt me aan, zijn wenkbrauwen gefronst. ‘Wat bedoel je, Marjolein?’ vraagt hij, zijn stem vermoeid. Buiten hoor ik het gegil van de kinderen – Anouk’s jongens, Finn en Luuk, rennen alweer door de gang, hun voetstappen bonken als een donderwolk door het huis.

Ik ben niet meer dezelfde vrouw als vijf jaar geleden, toen ik Bas leerde kennen. Toen was alles nog nieuw en spannend. Ik was net veertig geworden, had mijn eigen appartement in Utrecht, een vaste baan bij de bibliotheek en een kleine kring vrienden. Bas kwam binnen als een frisse wind: charmant, attent, met die warme lach die zelfs op regenachtige dagen de zon liet schijnen. Maar Bas kwam ook met een verleden – een dochter uit zijn eerste huwelijk, Anouk, die haar moeder jong had verloren en sindsdien op haar vader leunde als op een rots in de branding.

De eerste maanden voelde ik me welkom. Anouk was vriendelijk, misschien wat afstandelijk, maar ik begreep dat. Ik was de nieuwe vrouw in haar vaders leven. Maar naarmate de tijd verstreek en Bas en ik samenwoonden in zijn huis in Amersfoort, veranderde er iets. Anouk kreeg haar eerste kind, Finn, en kort daarna volgde Luuk. Haar bezoeken werden frequenter, haar aanwezigheid dominanter. Elk weekend stond ze voor de deur – soms aangekondigd, vaak onaangekondigd – met de jongens in haar kielzog.

‘Mam! Waar is de limonade?’ Finn stormt de keuken in. Ik schrik op uit mijn gedachten. ‘Ik ben je moeder niet,’ hoor ik mezelf zeggen, zachter dan ik bedoel. Finn kijkt me even aan, haalt zijn schouders op en roept dan naar Anouk die in de tuin staat te bellen: ‘Mama! Limonade!’

Bas komt achter me staan en legt zijn hand op mijn schouder. ‘Ze zijn maar kinderen,’ fluistert hij. Maar ik voel hoe ik steeds verder wegzak in het tapijt van hun leven. Mijn boeken verdwijnen uit de kast om plaats te maken voor speelgoed. Mijn favoriete mok is gebarsten omdat Luuk ermee heeft gegooid. Mijn zondagochtendrust is vervangen door geschreeuw en ruzies over wie er op de iPad mag.

Op een avond – het huis eindelijk stil – zit ik aan tafel met Bas. ‘Ik kan dit niet meer,’ zeg ik zacht. ‘Ik voel me een indringer in mijn eigen huis.’

Bas zucht diep. ‘Je wist toch dat ik een dochter had? Dat ze belangrijk voor me is?’

‘Natuurlijk wist ik dat,’ zeg ik, ‘maar ik wist niet dat ik mezelf zou moeten opofferen. Dat mijn grenzen er niet toe doen.’

Hij kijkt weg. ‘Ze heeft niemand anders, Marjolein. Jij bent volwassen, jij kunt je aanpassen.’

Die woorden blijven hangen als een koude mist in mijn hoofd. Jij kunt je aanpassen.

De weken verstrijken. Anouk’s bezoeken worden langer; soms blijft ze slapen als haar vriend weer eens nachtdienst heeft. De jongens slapen dan op matrassen in de woonkamer. Ik lig wakker en luister naar hun ademhaling door de muur heen.

Op een dag komt Anouk binnen terwijl ik net thee zet. Ze kijkt me nauwelijks aan. ‘Kun je straks even op de jongens passen? Ik moet naar de tandarts.’

‘Ik heb afspraken,’ zeg ik voorzichtig.

Ze rolt met haar ogen. ‘Je bent toch thuis? Wat maakt het uit?’

Ik voel hoe mijn keel dichtknijpt. ‘Het maakt uit omdat dit ook mijn huis is,’ zeg ik, harder dan ik wil.

Anouk kijkt me aan alsof ze me voor het eerst ziet. ‘Jij bent niet mijn moeder,’ zegt ze kil.

Die avond barst ik in tranen uit bij Bas. ‘Ik kan dit niet meer,’ snik ik. ‘Ik wil niet verdwijnen in andermans leven.’

Bas zwijgt lang. ‘Misschien moet je wat flexibeler zijn,’ zegt hij uiteindelijk.

De volgende ochtend pak ik mijn tas en ga wandelen langs de Eem. De lucht is grijs, de wind snijdt langs mijn wangen. Ik denk aan wie ik was: Marjolein die hield van stilte, van boeken lezen bij het raam, van lange gesprekken met vriendinnen over dromen en angsten. Waar is zij gebleven?

Mijn moeder belt die middag. ‘Hoe gaat het met je?’ vraagt ze.

‘Niet goed,’ geef ik toe.

‘Je hoeft niet altijd sterk te zijn,’ zegt ze zacht.

Die woorden raken me dieper dan ik had verwacht.

’s Avonds zit ik weer tegenover Bas aan tafel. ‘Ik wil dat we afspraken maken,’ begin ik voorzichtig. ‘Over wanneer Anouk komt, over wat mijn rol is.’

Bas fronst zijn wenkbrauwen. ‘Je wilt regels stellen voor mijn dochter?’

‘Nee,’ zeg ik, ‘ik wil grenzen stellen voor mezelf.’

Het gesprek loopt uit op ruzie. Bas verwijt me egoïsme; ik verwijt hem dat hij mij niet ziet staan.

De dagen daarna zijn gespannen. Anouk merkt het ook; ze is stiller, kijkt me niet aan als ze binnenkomt.

Op een avond – Bas is laat thuis – zit Anouk ineens tegenover me aan tafel.

‘Waarom ben je zo afstandelijk?’ vraagt ze plotseling.

Ik slik. ‘Omdat ik het gevoel heb dat dit niet meer mijn huis is.’

Ze kijkt weg. ‘Het is ook moeilijk voor mij,’ zegt ze zachtjes. ‘Jij bent niet mijn moeder, maar soms zou ik willen dat je dat wel was.’

We zitten lang zwijgend tegenover elkaar.

‘Misschien moeten we allebei wat liever zijn voor onszelf,’ zegt ze uiteindelijk.

Die nacht slaap ik beter dan in maanden.

Langzaam verandert er iets. De weekenden blijven druk, maar Bas en ik maken tijd voor elkaar – een wandeling door het bos bij Soestduinen, samen koken als de kinderen slapen. Anouk vraagt soms of ze mag komen in plaats van gewoon binnen te vallen.

Het is niet perfect; soms voel ik me nog steeds verloren tussen hun stemmen en verhalen waar ik geen deel van uitmaak. Maar ik leer opnieuw ruimte te maken voor mezelf – een boek lezen in het park, koffie drinken met mijn vriendin Saskia zonder schuldgevoel.

Soms vraag ik me af: hoeveel kun je geven voordat je jezelf kwijtraakt? En hoeveel mag je terugvragen zonder egoïstisch te zijn? Misschien hebben jullie daar wel een antwoord op.