“Je hoeft het maar even te doen, mam” – Hoe ik onbedoeld de vaste oppas werd van mijn kleinkinderen
‘Mam, het is echt maar voor even. Totdat alles weer op de rit is.’ De stem van mijn zoon, Jeroen, klinkt nog na in mijn hoofd terwijl ik met trillende handen de jas van mijn kleinzoon Daan dichtknoop. Het is alweer de derde keer deze week dat hij zijn sjaal kwijt is. ‘Oma, waar is mijn gymtas?’ roept zijn zusje, Sophie, vanaf de gang. Mijn hoofd bonkt.
Ik had nooit gedacht dat een simpele vraag – “Wil je de kinderen een paar keer van school halen?” – zo’n impact op mijn leven zou hebben. Het begon allemaal twee jaar geleden, op een regenachtige woensdagmiddag. Jeroen en zijn vrouw Marieke zaten aan mijn keukentafel. Ze keken elkaar aan, hun gezichten gespannen. ‘Mam, we weten dat je altijd thuis bent. Zou je… misschien… tijdelijk kunnen helpen? Marieke moet weer aan het werk en de BSO zit vol.’
‘Natuurlijk,’ zei ik zonder aarzelen. Want zo ben ik: altijd klaar om te helpen. En eerlijk gezegd voelde het fijn om nodig te zijn. Mijn man Hans was een jaar eerder overleden en het huis voelde leeg. De kinderen brachten leven in de brouwerij.
Maar weken werden maanden. En maanden werden jaren. Elke middag stond ik om half drie bij het schoolplein, tussen andere opa’s en oma’s die hun kleinkinderen ophaalden. We glimlachten naar elkaar, maar niemand sprak echt uit hoe zwaar het soms was.
‘Mam, kun je morgen ook even blijven tot na het eten? Marieke moet overwerken,’ vroeg Jeroen op een avond via WhatsApp. Ik las het bericht terwijl ik net mijn eerste kopje thee van de dag wilde drinken – eindelijk een moment voor mezelf. Maar ik kon geen nee zeggen.
Langzaam begon mijn eigen leven te verdwijnen. Mijn vriendinnen vroegen steeds minder vaak of ik meeging naar het museum of een wandeling in het park. ‘Je bent altijd druk met de kleintjes,’ zei mijn buurvrouw Els laatst nog. Ze had gelijk.
De kinderen zijn lief, daar niet van. Maar ze zijn ook druk, veeleisend, en soms ronduit ondankbaar. ‘Waarom heb je geen pannenkoeken gebakken?’ vroeg Sophie vorige week met een pruillip. Ik voelde me schuldig, terwijl ik al uren in de keuken had gestaan.
Op een dag barstte de bom. Het was een vrijdagmiddag en het regende pijpenstelen. Daan was chagrijnig omdat zijn vriendje niet mee mocht spelen en Sophie had haar huiswerk niet af. Toen Jeroen binnenkwam, keek hij nauwelijks op van zijn telefoon.
‘Mam, kun je morgen ook even oppassen? Marieke en ik willen samen naar de Ikea.’
Ik voelde iets knappen in mij. ‘Jeroen, ik kan niet meer,’ zei ik zachtjes. Mijn stem trilde. ‘Ik ben moe. Ik heb ook een leven.’
Hij keek verbaasd op, alsof hij me voor het eerst echt zag. ‘Maar mam, je zegt toch altijd dat je het leuk vindt?’
‘Dat is ook zo,’ zei ik, terwijl de tranen over mijn wangen liepen. ‘Maar niet elke dag. Niet altijd maar inspringen als jullie iets willen.’
Het werd stil in de kamer. Zelfs de kinderen keken op van hun tablets.
Die avond belde Marieke me op. ‘We hebben er nooit bij stilgestaan hoe zwaar het voor je is,’ zei ze zachtjes. ‘We zijn je zo dankbaar, maar misschien moeten we toch naar andere oplossingen kijken.’
De weken daarna veranderde er weinig. De BSO had nog steeds geen plek en Jeroen bleef vragen om hulp. Maar nu voelde het anders – alsof ik eindelijk had uitgesproken wat al die tijd op mijn hart lag.
Toch bleef het knagen. Had ik te veel gegeven? Was dit wat het betekende om oma te zijn in Nederland anno nu – altijd klaarstaan omdat iedereen zo druk is?
Op een dag zat ik met Els op een bankje in het park. Ze luisterde naar mijn verhaal en knikte begrijpend.
‘Weet je,’ zei ze, ‘vroeger was het normaal dat grootouders hielpen, maar nu wordt er zoveel van ons verwacht. Alsof we geen eigen leven meer hebben.’
Ik dacht aan Hans, aan onze plannen om samen te reizen als we met pensioen waren. Nu reisde ik alleen nog tussen huis en schoolplein.
Die avond besloot ik het gesprek opnieuw aan te gaan met Jeroen en Marieke.
‘Ik hou van jullie en van de kinderen,’ begon ik voorzichtig aan de keukentafel. ‘Maar ik wil ook tijd voor mezelf. Misschien kunnen jullie samen met mij zoeken naar een oplossing?’
Er volgde een lange stilte.
‘We willen je niet kwijt als oppas, mam,’ zei Jeroen uiteindelijk zachtjes.
‘Dat begrijp ik,’ antwoordde ik, ‘maar ik wil mezelf ook niet kwijt.’
Na veel gesprekken vonden we een compromis: één middag per week kwam er een oppas uit de buurt en Marieke paste haar werktijden aan waar mogelijk.
Het was niet ideaal – voor niemand – maar het gaf lucht.
Toch blijft er iets wringen als ik langs het lege bed van Hans loop of als ik foto’s zie van vriendinnen die samen dagjes uit gaan.
Heb ik te lang gezwegen? Had ik eerder voor mezelf moeten kiezen? Of hoort dit gewoon bij oma zijn in deze tijd?
Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond? Is er eigenlijk wel een goede keuze?