“Mam, ik kan niet meer”: Hoe mijn moeder onbedoeld mijn leven overnam
‘Sanne, kun je nu meteen komen? Ik voel me niet lekker.’
Het is half vier ’s nachts als mijn telefoon trilt op het nachtkastje. Mijn hart slaat over. Ik schiet overeind, grijp naar mijn mobiel en zie de naam van mijn moeder op het scherm. Mijn vriend Jeroen draait zich om en mompelt: ‘Weer je moeder?’
‘Ja, ik moet gaan,’ fluister ik, terwijl ik al uit bed stap. Mijn hoofd bonkt van vermoeidheid. Dit is de derde keer deze week. Ik trek snel een spijkerbroek aan, pak mijn autosleutels en stap de koude nacht in. Onderweg naar haar flat in Amstelveen probeer ik mezelf gerust te stellen: ze is gezond, ze kan zichzelf redden, dit is vast weer een van haar paniekaanvallen. Maar wat als het deze keer echt is?
Als ik haar voordeur open, zit ze in haar ochtendjas aan de keukentafel. Haar gezicht is bleek, maar haar ogen helder. ‘Ik dacht dat ik flauw zou vallen,’ zegt ze zachtjes. Ik maak thee, luister naar haar verhaal over duizeligheid en slapeloosheid, en blijf tot de zon opkomt. Als ik eindelijk naar huis ga, voel ik me schuldig omdat ik geïrriteerd ben.
De volgende ochtend op kantoor kan ik me nauwelijks concentreren. Mijn baas, meneer De Vries, kijkt me bezorgd aan. ‘Alles goed thuis?’ vraagt hij. Ik knik, maar mijn stem trilt als ik antwoord: ‘Ja hoor, gewoon wat druk.’
Thuis wacht Jeroen me op met een kop koffie. ‘San, dit kan zo niet langer,’ zegt hij. ‘Je moeder zuigt al je energie op. Wanneer heb je voor het laatst iets voor jezelf gedaan?’
Ik weet dat hij gelijk heeft. Maar hoe zeg je nee tegen je eigen moeder? Ze heeft niemand anders meer sinds papa drie jaar geleden overleed aan een hartaanval. Mijn broer Bas woont in Groningen en belt hooguit eens per maand. Alles komt op mij neer.
‘Misschien moet je haar duidelijk maken dat je niet altijd kunt komen,’ zegt Jeroen voorzichtig.
‘Ze begrijpt het gewoon niet,’ zucht ik. ‘Ze zegt altijd: “Jij bent alles wat ik nog heb.”’
Die woorden snijden dieper dan ze zou moeten weten.
De weken verstrijken en de telefoontjes worden frequenter. Soms belt ze omdat ze denkt dat de verwarming raar klinkt, soms omdat ze zich eenzaam voelt. Eén keer stond ik met nat haar in de supermarkt toen ze huilend belde dat ze dacht dat ze een beroerte had. Ik liet alles vallen en reed als een bezetene naar haar toe – het bleek een paniekaanval.
Op een avond zit ik uitgeput op de bank als Bas belt. ‘Hoe gaat het met mam?’ vraagt hij.
‘Hoe denk je dat het gaat? Ze belt me elke dag met iets nieuws. Ik trek het niet meer.’
Bas zucht diep. ‘Misschien moet je professionele hulp inschakelen. Of met haar praten over grenzen.’
‘Dat heb ik geprobeerd! Ze zegt dat ze zich alleen voelt en niemand anders heeft.’
‘San… jij bent haar dochter, niet haar mantelzorger.’
Zijn woorden blijven hangen.
Die nacht lig ik wakker en denk aan vroeger: hoe mijn moeder altijd alles regelde, hoe sterk ze was na papa’s dood. Maar nu lijkt ze veranderd in een schim van zichzelf – of misschien zie ik haar nu pas echt.
De volgende dag besluit ik het gesprek aan te gaan.
‘Mam, we moeten praten,’ begin ik voorzichtig terwijl we samen aan tafel zitten.
Ze kijkt me aan met grote ogen. ‘Wat is er, lieverd?’
‘Ik kan niet altijd komen als je belt. Ik heb ook mijn werk, Jeroen… mijn eigen leven.’
Ze zwijgt even en draait aan haar theelepel. ‘Dus je vindt me lastig?’
‘Nee mam, maar soms voel ik me zo opgejaagd… Ik wil er voor je zijn, maar niet ten koste van mezelf.’
Haar lippen trillen. ‘Sinds papa weg is voel ik me zo alleen… Jij bent alles wat ik nog heb.’
Ik voel de tranen branden achter mijn ogen. ‘Ik weet het mam… Maar misschien kunnen we samen kijken naar andere oplossingen? Misschien een praatgroep, of iemand die af en toe langskomt?’
Ze schudt haar hoofd. ‘Ik wil geen vreemden in huis.’
Het gesprek loopt dood. Ik ga naar huis met een steen in mijn maag.
De dagen daarna probeer ik afstand te houden, maar het schuldgevoel vreet aan me. Elke keer als mijn telefoon trilt, schrik ik op – bang dat het weer mis is.
Op een avond barst het los tussen Jeroen en mij.
‘Je bent hier nooit meer echt aanwezig,’ zegt hij boos. ‘Alles draait om je moeder! Wat wil je nou eigenlijk?’
Ik schreeuw terug: ‘Wat moet ik dan? Haar laten stikken?’
We huilen allebei die nacht.
Uiteindelijk besluit ik hulp te zoeken bij de huisarts van mijn moeder. Samen regelen we dat er een wijkverpleegkundige langskomt voor een kennismakingsgesprek. Mijn moeder sputtert tegen, maar stemt uiteindelijk toe – misschien omdat ze ziet dat ik echt op ben.
Langzaam verandert er iets. De telefoontjes worden minder frequent; soms belt ze zelfs alleen om te vragen hoe het met míj gaat. Het blijft moeilijk – elke keer als ik nee zeg, voel ik me schuldig – maar er ontstaat ruimte voor mezelf.
Op een zondagmiddag zitten we samen in het park. Ze pakt mijn hand vast en zegt zacht: ‘Ik ben trots op je, Sanne. Je hebt me geleerd dat zorgen voor jezelf ook belangrijk is.’
Ik glimlach door mijn tranen heen.
Nu vraag ik me af: hoeveel kinderen worstelen met hetzelfde dilemma? Wanneer is zorgen liefdevol – en wanneer wordt het te veel? Wie bepaalt waar de grens ligt?