Na Twintig Jaar Samen: Alleen Verder na het Verlaten Worden
‘Dus… je gaat echt weg?’ Mijn stem trilde, terwijl ik probeerde zijn blik te vangen. Het was een koude dinsdagavond in maart, de regen tikte onophoudelijk tegen het raam van onze woonkamer in Amersfoort. Jeroen stond daar, zijn jas al aan, zijn ogen dof.
‘Het spijt me, Marleen. Ik kan niet meer. Twintig jaar… het is op.’
Ik voelde hoe mijn hart in duizend stukjes brak. Twintig jaar samen. Twintig jaar waarin we alles deelden: vakanties naar Texel, verjaardagen met familie, slapeloze nachten toen onze dochter Lotte ziek was. En nu stond hij daar, alsof hij de vuilnis buiten zette in plaats van ons leven.
‘En Lotte dan?’ vroeg ik, mijn stem schor.
Hij zuchtte. ‘Ze is volwassen. Ze begrijpt het wel.’
Maar dat deed ze niet. Niemand begreep het. Zeker ik niet.
Die nacht sliep ik niet. Ik lag te luisteren naar het tikken van de regen en het bonzen van mijn eigen hart. Mijn hoofd tolde van vragen. Had ik iets verkeerd gedaan? Was ik niet meer aantrekkelijk genoeg? Had ik te veel geklaagd over zijn werk, zijn sokken op de vloer, zijn eeuwige voetbal op tv?
De dagen daarna voelde ik me als een schim in mijn eigen huis. Lotte kwam langs, bracht bloemen en chocola, maar haar ogen waren vol zorgen.
‘Mam, je moet echt iets eten,’ zei ze op een avond terwijl ze een bord pasta voor me neerzette.
‘Ik heb geen honger,’ mompelde ik.
Ze zuchtte diep. ‘Je moet door, mam. Pap is niet de enige man op aarde.’
Ik lachte schamper. ‘Alsof ik daar nu aan toe ben.’
Maar de stilte in huis was ondraaglijk. De avonden waren het ergst; dan hoorde ik elk kraken van de vloer, elk zuchten van de wind. Ik miste zelfs zijn gesnurk.
Na drie maanden vroeg mijn vriendin Anja of ik meeging naar een wijnproeverij in Utrecht. ‘Je moet onder de mensen komen,’ zei ze streng.
Ik ging mee, met lood in mijn schoenen. Daar ontmoette ik Erik. Hij was gescheiden, had twee kinderen en lachte om mijn flauwe grappen.
‘Dus jij bent ook zo’n achtergelaten exemplaar?’ vroeg hij met een scheve glimlach.
‘Blijkbaar wel,’ antwoordde ik, en tot mijn verbazing voelde ik iets warms door me heen stromen.
We begonnen te appen, te wandelen door het bos bij Soestduinen, samen koffie te drinken bij de V&D (die inmiddels een Hudson’s Bay was geworden – alles verandert). Hij was aardig, attent, luisterde naar mijn verhalen zonder te oordelen.
Maar er knaagde iets. Elke keer als hij mijn hand pakte, voelde het alsof ik vreemdging aan mijn eigen verdriet. Alsof ik Jeroen verraadde – of misschien mezelf wel.
Op een avond zat Lotte aan mijn keukentafel, haar benen opgetrokken onder haar oversized trui.
‘Mam, vind je Erik leuk?’ vroeg ze plotseling.
Ik haalde mijn schouders op. ‘Hij is lief.’
‘Maar?’
Ik keek haar aan en voelde tranen prikken achter mijn ogen. ‘Ik weet niet of ik weer wil beginnen. Alles opnieuw… Ik ben moe, Lot.’
Ze knikte begrijpend. ‘Je hoeft niks te doen wat je niet wilt.’
De weken gingen voorbij en Erik werd ongeduldiger. ‘Wil je nou echt verder met mij of blijf je hangen in het verleden?’ vroeg hij op een avond toen we samen op de bank zaten.
Ik slikte. ‘Ik weet het niet.’
Hij stond op en trok zijn jas aan. ‘Laat maar weten als je het wel weet.’
Toen hij weg was, voelde ik geen opluchting maar ook geen verdriet. Alleen leegte – en ergens diep vanbinnen een sprankje rust.
De maanden daarna leerde ik mezelf opnieuw kennen. Ik begon te schilderen – iets wat ik als kind al deed maar altijd had laten liggen omdat er altijd wel iemand iets van me wilde: Jeroen die koffie wilde, Lotte die hulp nodig had met haar huiswerk, mijn moeder die belde om te klagen over haar buurvrouw.
Nu was er stilte. En verf. En doeken die zich vulden met kleuren waarvan ik niet wist dat ze in mij zaten.
Op een dag kwam Lotte binnen terwijl ik bezig was met een groot doek vol blauwe en groene vegen.
‘Wow mam,’ zei ze bewonderend. ‘Dat is echt mooi.’
Ik glimlachte verlegen. ‘Het helpt.’
Ze keek me onderzoekend aan. ‘Ben je gelukkig?’
Ik dacht na. Was ik gelukkig? Niet zoals vroeger – niet zoals toen Jeroen en ik samen lachten om Lotte’s eerste stapjes of samen kibbelden over wie de afwas moest doen. Maar er was iets nieuws: een soort vrede met mezelf.
‘Ik denk het wel,’ zei ik zachtjes.
Lotte grijnsde breed. ‘Misschien moet je weer gaan daten! Wie weet vind je nog eens iemand voor die witte jurk!’
Ik lachte hardop – voor het eerst in maanden klonk het als mezelf.
‘Misschien heb ik geen witte jurk nodig om gelukkig te zijn,’ zei ik terwijl ik haar een knipoog gaf.
De waarheid is: soms is alleen zijn niet hetzelfde als eenzaam zijn. Soms betekent het dat je eindelijk ruimte hebt om jezelf te worden – zonder concessies, zonder verwachtingen van anderen.
Soms denk ik terug aan die avond dat Jeroen vertrok en vraag ik me af: had ik hem kunnen tegenhouden? Had ik harder moeten vechten? Maar dan kijk ik naar mijn schilderijen, naar Lotte die lacht aan mijn keukentafel, naar de rust in huis – en weet ik dat alles precies zo moest lopen.
Wat betekent geluk eigenlijk? Is het een ander vinden – of jezelf? Wat denken jullie: kun je echt gelukkig zijn zonder liefde van een ander?