Nooit Gezegd ‘Sorry’: Het Verhaal van een Moeder en Dochter die op Erkenning Wachtte
‘Waarom kun je me niet gewoon helpen, Marloes? Je weet dat ik het niet meer alleen kan!’ Haar stem trilt, maar ik hoor geen spijt, geen verzachting. Alleen de eis. Mijn handen klemmen zich om de rand van het aanrecht. Buiten waait de wind door de kale takken van de oude kastanjeboom in onze achtertuin in Amersfoort. Ik slik, voel de bekende brok in mijn keel.
‘Mam, ik ben er toch? Ik doe de boodschappen, ik maak schoon, ik breng je naar de dokter. Maar…’ Mijn stem breekt. ‘Soms zou ik willen dat je gewoon eens zegt dat je het waardeert. Of… dat je begrijpt hoe moeilijk het voor mij is.’
Ze kijkt me aan met die kille blik die ik al sinds mijn kindertijd ken. ‘Je overdrijft altijd zo. Je was altijd al zo gevoelig. Daar heb je niks aan in het leven.’
Die woorden. Ze snijden nog steeds. Alsof ik weer dat meisje ben van acht, dat met haar knuffelbeer op haar kamer zat te huilen omdat mama weer boos was geworden om iets kleins – een omgevallen glas melk, een slecht cijfer op school. Nooit een arm om me heen, nooit een ‘het komt wel goed’. Altijd kritiek, altijd afstand.
Mijn vader was er nauwelijks. Hij werkte lange dagen bij de NS en als hij thuis was, was hij moe of zat hij zwijgend naar Studio Sport te kijken. Mijn broer Bas had het makkelijker; hij werd geprezen om zijn voetbalprestaties en zijn grappen. Ik was het stille meisje dat zich terugtrok in boeken en dagboeken, zoekend naar woorden die mijn verdriet konden vangen.
‘Marloes, kun je nu even ophouden met dat gezanik? Je weet dat ik niet lang meer heb. Wil je echt dat we zo eindigen?’ Haar stem klinkt nu zachter, maar nog steeds zonder spijt.
Ik draai me om en kijk haar aan. Haar gezicht is getekend door de jaren – diepe rimpels rond haar mond, grijze haren die ze niet meer verft sinds papa dood is. Ze is kleiner geworden, kwetsbaarder misschien, maar haar blik blijft hard.
‘Mam…’ Ik zoek naar woorden. ‘Weet je nog die keer dat je me opsloot op mijn kamer omdat ik niet wilde eten? Of toen je zei dat ik ondankbaar was omdat ik niet wilde oppassen op Bas terwijl ik ziek was?’
Ze haalt haar schouders op. ‘Dat was vroeger. Je moet niet zo blijven hangen in het verleden.’
Ik voel woede opborrelen, maar ook verdriet. Waarom kan ze het niet zien? Waarom kan ze niet gewoon één keer zeggen: “Het spijt me”? Is dat zoveel gevraagd?
De dagen rijgen zich aaneen in hetzelfde patroon: werken als doktersassistente in het gezondheidscentrum, snel naar huis om voor mijn eigen gezin te zorgen – mijn man Erik en onze dochter Lotte – en dan door naar mijn moeders flat aan de rand van de stad. Soms neem ik Lotte mee, maar meestal wil ze niet mee. ‘Oma is altijd zo streng,’ zegt ze dan zachtjes.
Op een avond zit ik met Erik aan tafel. De kaarsen branden, Lotte is boven huiswerk aan het maken.
‘Je kunt dit niet blijven doen, Marloes,’ zegt Erik voorzichtig. ‘Je raakt jezelf kwijt.’
Ik staar naar mijn bord pasta. ‘Ze heeft niemand anders.’
‘Maar jij hebt ook iemand nodig die voor jou zorgt.’
Ik zucht diep. ‘Misschien hoop ik nog steeds op iets wat nooit gaat komen.’
Erik legt zijn hand op de mijne. ‘Je verdient beter dan dit.’
De volgende dag sta ik weer bij haar voordeur met een tas boodschappen. Ze zit in haar stoel bij het raam, kijkt naar buiten.
‘Je bent laat,’ zegt ze zonder op te kijken.
‘Het was druk op mijn werk.’
‘Altijd excuses.’
Ik zet de tas neer en ga tegenover haar zitten. Mijn hart bonkt in mijn keel.
‘Mam… waarom heb je me nooit kunnen zeggen dat je van me houdt?’
Ze kijkt me eindelijk aan. Iets flikkert in haar ogen – spijt? Verdriet? Maar het verdwijnt snel.
‘Ik heb gedaan wat ik kon. Het leven is hard, Marloes. Je moet sterk zijn.’
‘Maar waarom mocht ik nooit zwak zijn? Waarom mocht ik nooit gewoon kind zijn?’
Ze zwijgt. Buiten begint het te regenen; dikke druppels tikken tegen het raam.
‘Weet je,’ zeg ik zacht, ‘ik ben bang dat ik straks spijt krijg als je er niet meer bent. Maar ik weet niet of ik ooit kan vergeten hoe alleen ik me bij jou heb gevoeld.’
Ze draait haar hoofd weg. ‘Je begrijpt het niet.’
Ik sta op en loop naar de keuken om thee te zetten. Mijn handen trillen als ik de kopjes pak.
Later die avond bel ik Bas. Hij woont in Groningen en belt zelden.
‘Hoe gaat het met mam?’ vraagt hij kortaf.
‘Hetzelfde. Ze verwacht alles van mij.’
‘Tja, jij bent altijd al de verantwoordelijke geweest.’
‘Dat is niet eerlijk, Bas! Jij hebt je er altijd makkelijk vanaf gemaakt.’
Hij zucht. ‘Misschien wel ja… Maar jij laat ook nooit los.’
Na het gesprek voel ik me nog leger dan daarvoor.
De weken gaan voorbij. Mijn moeder wordt zwakker; haar benen willen niet meer zo goed mee. Ik regel thuiszorg, maar zij jaagt iedereen weg met haar scherpe tong.
Op een dag vind ik haar huilend in haar stoel.
‘Wat is er mam?’ vraag ik voorzichtig.
Ze snikt zachtjes. ‘Ik ben bang om alleen te sterven.’
Voor het eerst zie ik haar kwetsbaarheid zonder masker.
Ik kniel naast haar neer en pak haar hand vast – iets wat we zelden doen.
‘Mam… soms denk ik dat we allebei bang zijn geweest om elkaar echt te laten zien wie we zijn.’
Ze kijkt me aan met natte ogen. ‘Misschien heb ik fouten gemaakt…’ fluistert ze schor.
Mijn hart slaat over. Is dit het moment? Maar dan sluit ze zich weer af.
‘Maar jij moet ook leren vergeven.’
Ik knik langzaam, tranen prikken achter mijn ogen.
Die nacht lig ik wakker naast Erik.
‘Misschien moet ik accepteren dat ze nooit zal zeggen wat ik wil horen,’ fluister ik in het donker.
Erik slaat zijn arm om me heen.
‘Misschien moet je jezelf vergeven dat je het zo graag wilde.’
De volgende ochtend kijk ik mezelf aan in de spiegel en zie een vrouw die moe is van vechten voor erkenning die misschien nooit zal komen.
Toch ga ik door – voor haar, voor mezelf, voor Lotte. Want ergens hoop ik nog steeds op een klein gebaar, een woord van liefde of spijt.
Is het ooit genoeg om gewoon te weten dat je alles hebt gegeven? Of blijft het verlangen naar erkenning altijd branden zolang het nooit wordt uitgesproken?